IDENTITEIT: DE GROTE UITDAGING VAN DE 21STE EEUW door Alain DE BENOIST TeKoS nr.117 op TeKoS-weblog
1.
Het is altijd moeilijk over identiteit te spreken, omdat het gaat om een in wezen zeer problematisch begrip. Identiteit omvat vooreerst een vraag, eerder dan een antwoord of een bevestiging. Ze wordt op vragende manier uitgedrukt. De problematiek van de identiteit wordt maar duidelijk als men zich de vraag: “Wie ben ik?” kan voorstellen, een vraag die, in tegenstelling tot wat men zou denken, niét van alle tijden is. Het is dus niet overdreven met Zymunt Bauman te stellen dat de problematiek van de identiteit eigenlijk vooral opdoemt als een probleemstelling, als de uiting van een probleem: “Op geen enkel moment is identiteit een probleem “geworden” – ze kon eigenlijk maar bestaan in de hoedanigheid van probleem, ze wàs probleem reeds bij haar geboorte, ze ontstond als probleem” (1). Elk nadenken over identiteit impliceert dus een onderzoek naar de omstandigheden van het ontstaan van dit vraagstuk en naar het proces dat toeliet dat de vraag naar identiteit gesteld werd en kon gesteld worden.
Gelegen op het snijpunt van psychologie, sociologie en antropologie is de identiteitsvraag in feite een moderne vraag. In de traditionele gemeenschappen stelde die vraag zich niet en kon ze eenvoudigweg niet gesteld worden. De individuele identiteit vormt er namelijk als dusdanig geen voorwerp van geconceptualiseerd denken, vermits het individu moeilijk voorstelbaar is buiten de groep en vanuit zichzelf geen voldoende bron van bevestiging kan zijn. “De term ‘identiteit’ zelf, schrijft Charles Taylor, is voor de premoderne culturen anachronisch, wat niet betekent dat de nood aan een morele of geestelijke oriëntatie voorheen minder absoluut was, maar wél dat het probleem niet kan gesteld worden in beschouwende termen, zoals het zich nu aan ons stelt, met betrekking tot de persoon” (2).
In de premoderne gemeenschappen is wat wij nu identiteit noemen – maar dat niemand toen zo noemde – vooral een probleem van afstamming, zowel in de private ruimte als in het openbare, publieke domein. Identiteit wordt afgeleid van de plaats die aan ieder wordt toegekend door geboorte, afstamming of lidmaatschap. In Griekenland bvb. heeft ieder individu een dubbele identiteit: de ene persoonlijk, uitgedrukt door een naam vaak gevolgd door een geslachtsnaam; de andere, gemeenschappelijk, verbonden met de stad, verwijzend naar de familiale, sociale of politieke aanhorigheid. Maar de twee soort identiteit stonden niet op voet van gelijkheid. “In de antieke wereld werd de eerste identiteit, bedoeld om het individu te onderscheiden, lange tijd achtergesteld ten voordele van de tweede, de communautaire identiteit, en heeft eigenlijk maar weinig historische sporen achtergelaten: de individuele identiteit is eigenlijk maar zeer laat echt persoonlijk geworden” (3). De individuele eigen-aardigheid wordt niet geloochend, maar slechts als vertrekpunt gesteld vanuit het communautair behoren tot een bepaalde groep. De subjectieve identiteit organiseert zich rond een zijnsgevoel dat zich uitdrukt in de taal van de oorspronkelijke mythe. Voor de Grieken betekent “naar het theater gaan” in zekere mate aanwezig zijn bij een her-voorstelling van wat hen eigenlijk specifiek maakt. Zelfverwezenlijking bestaat er dan in, uitmuntendheid te zoeken in de conformiteit aan de orde van de zaken. En wat de identiteit van anderen aangaat, ze komt gewoon voort uit de zeden en gebruiken die de reiziger ver van huis leert kennen. Elk volk weet dat er ook andere volkeren bestaan.
Lees het volledige artikel op:
TeKoS
Het is altijd moeilijk over identiteit te spreken, omdat het gaat om een in wezen zeer problematisch begrip. Identiteit omvat vooreerst een vraag, eerder dan een antwoord of een bevestiging. Ze wordt op vragende manier uitgedrukt. De problematiek van de identiteit wordt maar duidelijk als men zich de vraag: “Wie ben ik?” kan voorstellen, een vraag die, in tegenstelling tot wat men zou denken, niét van alle tijden is. Het is dus niet overdreven met Zymunt Bauman te stellen dat de problematiek van de identiteit eigenlijk vooral opdoemt als een probleemstelling, als de uiting van een probleem: “Op geen enkel moment is identiteit een probleem “geworden” – ze kon eigenlijk maar bestaan in de hoedanigheid van probleem, ze wàs probleem reeds bij haar geboorte, ze ontstond als probleem” (1). Elk nadenken over identiteit impliceert dus een onderzoek naar de omstandigheden van het ontstaan van dit vraagstuk en naar het proces dat toeliet dat de vraag naar identiteit gesteld werd en kon gesteld worden.
Gelegen op het snijpunt van psychologie, sociologie en antropologie is de identiteitsvraag in feite een moderne vraag. In de traditionele gemeenschappen stelde die vraag zich niet en kon ze eenvoudigweg niet gesteld worden. De individuele identiteit vormt er namelijk als dusdanig geen voorwerp van geconceptualiseerd denken, vermits het individu moeilijk voorstelbaar is buiten de groep en vanuit zichzelf geen voldoende bron van bevestiging kan zijn. “De term ‘identiteit’ zelf, schrijft Charles Taylor, is voor de premoderne culturen anachronisch, wat niet betekent dat de nood aan een morele of geestelijke oriëntatie voorheen minder absoluut was, maar wél dat het probleem niet kan gesteld worden in beschouwende termen, zoals het zich nu aan ons stelt, met betrekking tot de persoon” (2).
In de premoderne gemeenschappen is wat wij nu identiteit noemen – maar dat niemand toen zo noemde – vooral een probleem van afstamming, zowel in de private ruimte als in het openbare, publieke domein. Identiteit wordt afgeleid van de plaats die aan ieder wordt toegekend door geboorte, afstamming of lidmaatschap. In Griekenland bvb. heeft ieder individu een dubbele identiteit: de ene persoonlijk, uitgedrukt door een naam vaak gevolgd door een geslachtsnaam; de andere, gemeenschappelijk, verbonden met de stad, verwijzend naar de familiale, sociale of politieke aanhorigheid. Maar de twee soort identiteit stonden niet op voet van gelijkheid. “In de antieke wereld werd de eerste identiteit, bedoeld om het individu te onderscheiden, lange tijd achtergesteld ten voordele van de tweede, de communautaire identiteit, en heeft eigenlijk maar weinig historische sporen achtergelaten: de individuele identiteit is eigenlijk maar zeer laat echt persoonlijk geworden” (3). De individuele eigen-aardigheid wordt niet geloochend, maar slechts als vertrekpunt gesteld vanuit het communautair behoren tot een bepaalde groep. De subjectieve identiteit organiseert zich rond een zijnsgevoel dat zich uitdrukt in de taal van de oorspronkelijke mythe. Voor de Grieken betekent “naar het theater gaan” in zekere mate aanwezig zijn bij een her-voorstelling van wat hen eigenlijk specifiek maakt. Zelfverwezenlijking bestaat er dan in, uitmuntendheid te zoeken in de conformiteit aan de orde van de zaken. En wat de identiteit van anderen aangaat, ze komt gewoon voort uit de zeden en gebruiken die de reiziger ver van huis leert kennen. Elk volk weet dat er ook andere volkeren bestaan.
Lees het volledige artikel op:
TeKoS
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home