Free Image Hosting at www.ImageShack.us

- - - ID : Naar een identitaire stroming in Nederland ! - - -

maandag, maart 06, 2006

Een kwetsbare en onzekere natie op zoek naar haar identiteit door S.W. COUWENBERG, Vereniging Vrienden van het Gymnasium

Onderstaand stuk van prof. S.W. Couwenberg voorgedragen op het symposium van de Vereniging Vrienden van het Gymnasium op 15 oktober 2005 is naar onze mening een goeie aanvulling en bijdrage aan een broodnodige discussie om nieuwe politieke ontwikkelingen op het identitaire vlak mogelijk te kunnen maken. Wij hopen dan ook dat de lezers en bezoekers van deze pagina daar hun tijd en energie in willen steken. Red.


1. Natie in verwarring?

Dat we zoals de laatste tijd vaak beweerd wordt sinds de Fortuyn-revolte en de moord op Fortuyn en Van Gogh onze onschuld als natie verloren hebben is een overdreven reactie daarop en berust op een te idealistisch zelfbeeld. Ons koloniale en daarmee samenhangende slavernijverleden wordt dan bijvoorbeeld gemakshalve buiten beeld gelaten. Wat teloor gegaan is is niet zozeer onze onschuld, maar onze naïviteit als natie, die zich vrij waande van allerlei excessen die men elders waarnam en aan de kaak placht te stellen; onze naïviteit ook als natie die sinds de jaren zestig en zeventig migranten- en vluchtelingenstromen uit sterk verschillende culturen probleemloos in haar midden meende te kunnen opnemen in de verwachting dat dat louter als een verrijking van onze nog pluriformer wordende cultuur te beschouwen viel en dus zonder acht te slaan op de aanpassingsproblemen en repercussies in de eigen samenleving die dat met zich mee zou brengen. Ja, het koesteren van enige twijfel aan het rooskleurige verwachtingspatroon van het heersende politiek correcte denken werd in de euforie over die nieuwe etnische variant van onze multiculturele traditie zelfs gekritiseerd als kwalijke uiting van cultureel racisme evenals pleidooien voor integratie en inburgering van de snel wassende stroom van allochtonen in ons midden die jarenlang blijmoedig in hun eigen taal en cultuur werden opgesloten en zodoende afgezonderd van de autochtone bevolking en haar cultuur. Wat aangetast, althans sterk getemperd is, is voorts onze morele arrogantie en zelfgenoegzaamheid die sinds de jaren zestig van linkse zijde weer sterk aangewakkerd werd met onze morele gidsland-verbeelding als uitvloeisel. Maar dat is helemaal niet erg.

Dat het na de moord op Theo van Gogh niet meer gezellig is om in dit land te wonen, ja dat het sindsdien fundamenteel veranderd is, zoals H. Hetzel, Benelux-correspondent in Nederland voor Duitstalige media, meent (1) , dat we een natie in verwarring zijn zoals commentatoren en columnisten elkaar braaf na zeggen en ook de Belgische schrijver Geert van Istendael (2) signaleert – als je niet in de war bent, hoor je er momenteel bij de spraakmakende gemeente niet meer bij zoals Volkskrant-columnist Jan Blokker in dit verband spottend opmerkte –; dat we bevangen geraakt zijn door een morele paniek (3) en in de greep van een nihilistische wanhoop (4) , een klimaat van angst en hysterie (5), ja, dat hier na de moord op Theo van Gogh sprake zou zijn van een geheel nieuwe constitutionele situatie, een ‘Ausnahmezustand’ in de zin van de Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt, zoals de conservatieve ideoloog B.J. Spruyt (6) betoogt, dat alles lijkt me ook een nogal overtrokken reactie. En dat we nu zouden leven in een stuurloos land waarin we als Nederlanders onherkenbaar geworden zouden zijn (7) is zonder meer onzin. Het beleid van het kabinet-Balkenende, hoe men daar ook over moge denken, maakt met zijn ingrijpende hervormingsagenda bepaald geen stuurloze indruk. Het lijkt er eerder op dat veel aan de weg timmerende publieke intellectuelen door de turbulentie van de laatste jaren de kluts een beetje kwijtgeraakt zijn.

Sinds de Fortuyn-revolte verkeert Nederland in een snelkookpan. Politieke verhoudingen en ijkpunten die sinds lang ideologisch vast verankerd leken, zijn daarin plotsklaps vloeiend geworden en bieden niet langer het nodige houvast. Posities die traditioneel deel uitmaakten van linkse politiek krijgen ineens een rechtse signatuur. En wat voorheen als typisch rechts gold vindt nu weerklank in het linkse geachte kamp. Op tal van terreinen is er sprake van een crisis rond woord en beeld. Representeren ze nog iets? Die representatiecrisis zien we niet alleen op het terrein van religie en kunst, maar ook op dat van de politiek, waar met allerlei ongrijpbaar geworden clichés uit het voorbije ideologische tijdperk een politiek schimmenspel wordt opgevoerd ten dienste van gevestigde posities en belangen. Ook is meer dan voorheen tot het bewustzijn doorgedrongen dat we in de snel veranderende context waarin we ons nu als staats- en cultuurnatie bevinden een kwetsbare en daardoor makkelijker te intimideren natie geworden zijn die onzeker haar weg zoekt naar een nieuw evenwicht en een nieuwe toekomst.

2. Wie zijn we als natie?

Die onzekerheid weerspiegelt zich ook in hernieuwde aandacht voor de vraag wie en wat we als Nederlandse natie zijn en hand in hand hiermee een bescheiden reveil van neopatriottisme. Het is een vraag die jarenlang als irrelevant terzijde geschoven is door toonaangevende elites die zichzelf rekenen tot een transnationale wereldelite en daarom geen belangstelling meer zeiden te hebben voor zoiets voorbijgestreefds als de vraag naar onze identiteit als natie. Nu we van allochtonen verlangen dat zij zich in onze samenleving en cultuur integreren is dat echter een vraag die we niet langer ontlopen kunnen. De huidige onzekerheid wordt bovendien gevoed door het verval van de legitimiteit van de oude ideologisch gelegitimeerde politiek en van de daarmee gelieerde politieke constellatie en politieke gebruiken. In de Fortuyn-revolte is dat verval in alle scherpte tot het politieke bewustzijn doorgedrongen. Op saillante wijze uit dat zich in het steeds meer op drift raken van het electoraat. Het alternatief van de nieuwe politiek die die revolte bood (8), is echter nog lang niet uitgekristaliseerd in een nieuw type politieke legitimiteit.

Die onzekerheid is de laatste jaren nog verscherpt door het groeiende besef van de kloof die er gaapt tussen onze sinds de jaren zestig vergaand geseculariseerde en geëmancipeerde samenleving en een snel uitdijende etnische minderheid van islamitische signatuur in ons midden die uitingsvrijheid opeist voor een geloofspraktijk die sterk afwijkt van de heersende seculariteit; en voorts ook door de confrontatie met extremistische en terroristische uitingen van die geloofspraktijk, die het meest schokkend in de moord op Van Gogh aan de dag getreden zijn. Hoe daarop het meest adequaat te reageren is een vraag, die ons eveneens terugwerpt op onze identiteit als natie(9). Moeten we die confrontatie niet uit de weg gaan zoals een sterk op de Verlichting georiënteerde seculiere stroming wil met onder andere de rechtsfilosofen P. Cliteur en A. Ellian als prominente woordvoerders maar ook andere critici van de politieke islam zoals de eerder genoemde conservatieve ideoloog B.J. Spruyt? Of moeten we toch weer terugvallen op onze pacificatietraditie als stijlkenmerk waarmee we vroeger spanningen rond de positie en de invloed van religie in het openbare leven bezworen hebben, maar die nu door tegenstanders gekritiseerd wordt als een vorm van appeasement die herinnert aan de vooroorlogse appeasement-politiek tegenover Hitler-Duitsland?

3. Criteria

Het belang van de vraag naar onze identiteit als natie is vorig jaar onderstreept in een advies van de Onderwijsraad aan de regering. Het belang van onze nationale, i.h.b. culturele identiteit als bron van sociale cohesie wordt daarin nadrukkelijk op de politieke agenda gezet, in het bijzonder als opdracht van het onderwijs op alle niveaus. In antwoord daarop heeft de minister van Onderwijs M. van der Hoeven vijf belangrijke adviesorganen van de regering gevraagd haar te adviseren over de canon die onze culturele identiteit markeert. Die canon (eigen cultureel erfgoed) biedt nu de context voor het actuele debat over culturele identiteit en diversiteit. Daarbij valt ongetwijfeld heel wat scepsis te overwinnen van degenen die zich als wereldburgers tot het verlichte deel der natie rekenen en een dergelijke culturele identiteit nog steeds met gepast dédain plegen te bejegenen en ontkennen. Een van hen, de rechtsfilosoof H. van Gunsteren (10) , is inmiddels overstag gegaan. Wel meent hij dat we die culturele identiteit nu opnieuw moeten uitvinden, althans uit diep stof moeten opgraven, nadat we haar zo lang ontkend hebben. Maar zo moeilijk is dat toch niet, lijkt me, als we de oogkleppen van het abstracte en wereldvreemde kosmopolitisme afzetten dat veel intellectuelen jarenlang in zijn ban had.

De vraag naar onze identiteit als natie staat al sinds begin jaren negentig opnieuw ter discussie(11). Het is een vraag die sinds de jaren zestig steeds meer in de plaats treedt van de vraag naar het Nederlandse volkskarakter vanwege de conservatieve, want statische connotatie die daaraan kleeft. Over de vraag hoe die identiteit als dynamisch fenomeen te omlijnen doen veel intellectuelen nog altijd heel moeilijk zoals bijvoorbeeld de juist geciteerde rechtsfilosoof Van Gunsteren. Ik zie te dien aanzien een viertal oriëntatiepunten die daarbij richting kunnen geven, te weten de aanwezigheid van een eigen taal, een eigen geschiedenis, een eigen stijl van samenleven, en de wijze waarop die identiteit zich in specifieke cultuuruitingen manifesteert. In Nederland is dat laatste bijvoorbeeld in onze literaire traditie, onze typisch Hollandse schilderkunst en de wijze waarop hier generaties lang het landschap vorm gegeven hebben. Het is vooral de typisch Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw geweest die in dit verband genoemd wordt als specifiek Nederlandse cultuuruiting. Dankzij een door de Nederlandse Taalunie geëntameerd actief vertalingsbeleid gaat onze literaire productie nu in internationaal verband ook een grotere spelen als specifieke cultuuruiting. In de wijze waarop de afgelopen eeuwen ons landschap en de stedenbouw vorm gegeven is met meer dan 3.000 polders, een rijke schat aan watersteden en andere eigenaardigheden, uit zich ook een specifiek Nederlandse identiteit, al raakt dat door allerlei internationale invloeden wel in verval en daardoor minder opmerkelijk (12).

4. Verharde stijl van samenleven

De laatste jaren is er sprake van een verharding van de mentaliteit en van de stijl van samenleven. De leuze van Fortuyn: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg” wordt in dit verband vaak aangehaald als verklaring hiervoor. Die leuze was echter een reactie op de sinds de jaren zeventig heersende links georiënteerde politieke correctheid waardoor afwijkende standpunten en opvattingen die nu vrij algemeen aanvaard worden weinig of geen ruimte kregen en via politieke taalmanipulatie met kwalijke etiketten als racisme en fascisme gestigmatiseerd en daarmee buiten de heersende orde geplaatst werden. Fortuyn heeft de zwijgende meerderheid die zich daaraan steeds meer ergerde een krachtig vertolkte stem gegeven.

Tolerantie betekent historisch gezien de plicht tot eerbiediging van het recht van anderen om anders te denken en daaraan openlijk uiting te geven. Dat recht is de laatste decennia door die terreur van links georiënteerde politieke correctheid onderdrukt met de Fortuyn-revolte als normale historische reactie op niet langer aanvaardbare scheefgroei in de publieke opinievorming. Dat die reactie daarna in zekere mate is doorgeslagen, is historisch gezien niet ongewoon. De afgelopen jaren hebben we dat ook gezien met de neoliberale reactie op een overspannen geraakte verzorgingsstaat, resulterend in overdreven verwachtingen van marktwerking als oplossing van maatschappelijke problemen; en voorts met de seksuele revolutie van de jaren zestig. De wijze waarop die afrekende met de seksuele repressie en taboes van voorheen, is op bepaalde punten eveneens doorgeslagen (13). Op de Fortuyn-revolte en de populistische reactie die daarop gevolgd is, is het stempel gedrukt van ‘confrontational listening’, d.w.z. dat er meer tegen elkaar geschreeuwd wordt dan naar elkaar geluisterd (14). Dat is juist en heel ordinair, maar niet nieuw. Tijdens de ‘teach-inns’ van de rebellerende jaren zestig-generatie was die conversatiestijl al heel gebruikelijk. En in veel politieke discussies sindsdien is dat niet veel veranderd.

Dat tolerantie ook de plicht zou inhouden andere opvattingen en denkbeelden te respecteren zoals nu beweerd wordt in de discussie over de islam en de moslimcultuur, is een overspannen opvatting van onze tolerantietraditie, want onverenigbaar met de vrijheid van meningsuiting waartoe uiteraard eveneens het recht op religie- en ideologiekritiek behoort en dus ook het recht op islamkritiek. Dat pacificatie en niet polarisatie kenmerkend zou zijn voor onze Nederlandse geschiedenis en identiteit (15) is slechts ten dele juist. Aan die pacificatie gingen telkens pittige polarisatieprocessen vooraf: religieuze (Rome versus Reformatie) en maatschappelijke (klassenstrijd) confrontaties en politieke confrontaties zoals de religeus-politieke antithese sinds eind 19e eeuw tussen de traditioneel christelijke en een nieuwe seculier-liberale opvatting van de Nederlandse identiteit met de verzuiling als uitvloeisel.

Maar dat betekent niet dat we vanwege die confrontaties altijd op de rand van een burgeroorlog gebalanceerd hebben en dat onze veelvuldig geprezen tolerantie louter op inbeelding berust zoals de journalist en historicus J. Blokker (16) in dit verband opmerkt. De geschiedenis van Nederland is zowel een geschiedenis van grote tegenstellingen en rivaliteiten als van veel energieverslindende inspanningen om die vreedzaam te beteugelen (17). Als vrucht daarvan behoort tolerantie nog altijd tot een van de stijlkenmerken van onze nationale identiteit, al zijn er natuurlijk ook op dit punt schommelingen in de mate waarin dat stijlkenmerk zich manifesteert.

_______________________________

1. H. Hetzel, Terrorisme in plaats van kaas: van Frau Antje naar Mohammed B., Internationale Spectator, april 2005
2. Zie G. van Istendael, Mijn Nederland, 2005
3. Zie o.a. F. Buijs, Waarom het islamitisch extremisme tot introspectie dwingt, Socialisme en Democratie, 1/2, 2005
4. Zie B. Heijne, Lage landen, NRC Handelsblad, 12 maart 2005
5. Zie G. Mak, a.w. (noot 54) en het interview met Groen Links fractieleider F. Halsema in NRC Handelsblad, 12 maart 2005
6. B.J. Spruyt, Conservatieve identiteit tegen linkse uitverkoop, in: Hoe nu verder?, 2005
7. Zie A. Ramdas, Nederland op scherp, NRC Handelsblad, 9 mei 2005; en P. van Os, Nederland op scherp: buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land, 2005
8. S.W. Couwenberg, De Fortuyn-revolte en de behoefte aan een nieuwe politiek, Streven, januari 2005
9. Zie voor 44 heel uiteenlopende reacties op die kwestie Hoe nu verder?, 2005
10. H. van Gunsteren, Woordenschat voor verwarde politici, 2003, p. 65
11. Zie o.a. K. Koch en P. Scheffer, Het nut van Nederland, 1996; en S.W. Couwenberg (red.), Nationale identiteit – van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging, Civis Mundi jaarboek 2001
12. Zie A. Betsky, Overheid, herneem de zorg voor de openbare ruimte, NRC Handelsblad, 27 januari 2005
13. Zie S.W. Couwenberg (red.), Seksuele revolutie ter discussie, Civis Mundi jaarboek 2005
14. Zie B. van Stokkom, Hedendaagse intolerantie, Filosofie, 4, 2003
15. Zie G. Mak, Gedoemd tot kwetsbaarheid, 2005
16. Zie J. Blokker, Somber volk, De Volkskrant, 3 april 2005
17. Zie P. de Rooy, Republiek van Rivaliteiten, 2002; idem, Juist tegenstellingen horen bij Nederland, Trouw, 2 april 2005