Free Image Hosting at www.ImageShack.us

- - - ID : Naar een identitaire stroming in Nederland ! - - -

maandag, juli 23, 2007

Wie zijn wij? door Erik van Goor op HetVrijeVolk.com, 16 juli 2007.

Volgens Ella Vogelaar moet Nederland de feiten onder ogen zien. Volgens haar moeten we erkennen dat moslims hier niet meer weg zullen gaan; er zullen er eerder meer bijkomen. We zullen de islam moeten accepteren als een deel van onze samenleving. Zelfs als dat de consequentie heeft dat er straks gesproken zal worden van een cultuur met joods-christelijke-islamitische wortels.

PvdA-minister Vogelaar wil de moslims helpen dat ze zich hier thuis voelen: "islam en moslims moeten zich hier kunnen wortelen." Een golfje van protest spoelde over ons land. Marc Rutte, Geert Wilders, Leon de Winter en Gerry van der List vielen nogal over onze minister heen. Ella Vogelaar, minister van 'Wonen, Wijken en Integratie', zou volgens hen iets stoms hebben gezegd. Onze cultuur is 'joods-christelijk' (Wilders), gaat uit van 'gelijkheid van man en vrouw en democratie' (Rutte), is 'de woestijngod te boven gekomen' (De Winter) of heeft zich juist tegen elke vorm van traditie afgezet en is 'een humanistische cultuur' (Van der List).

Wie heeft er gelijk? De minister of de heren critici? Is minister van 'Wonen, Wijken en Integratie' Ella Vogelaar blind-links of is ze een realist? Ze zei onder meer dit:

"Nederland is een samenleving die gevormd is op basis van joods-christelijke tradities. Dat zijn onze wortels. Als je ervan uit gaat dat een substantiële bevolkingsgroep andere tradities, een andere religie, brengt, dan zie ik dat als een wederzijds proces. Enerzijds zal de islam door de Europese cultuur en tradities beïnvloed worden en niet hetzelfde blijven. Anderzijds is het belangrijk dat zo’n grote groep zich wortelt in onze samenleving, er een onlosmakelijk onderdeel van wordt. Eeuwen geleden kwam de Joodse gemeenschap naar Nederland en nu zeggen we: Nederland is een land gevormd door joods-christelijke tradities. En ik kan me voorstellen dat we een vergelijkbaar proces krijgen met de islam."

Ten eerste valt het nog steeds op wat voor vreemde portefeuille de minister heeft. Vreemd dat het 'wonen' onder de verantwoordelijkheid van een minister valt. Het klinkt zoiets als 'minister van opvoeding', of van 'verkeringstijd'. Aan het 'Wonen' is 'Wijken' toegevoegd. Hoort dit woord bij 'Wonen' of bij het derde woord: 'Integratie'? Hoort het bij integratie, dan zal bedoeld worden het uitwijken van inheemse Nederlanders uit bepaalde getto's. Of misschien het remigreren? Dat is toch ook een vorm van uitwijken?

Ten tweede valt iets - belangrijkers - op. Vogelaar spreekt over traditie en verworteling. Dat is op z'n minst vreemd uit de mond van een moderne politicus. Gerry van der List legt hier terecht zijn Verlichte vingers bij. Hebben we de democratische verworvenheden, zo stelt hij, niet juist afgedwongen op deze tradities? Hij noemt dan de scheiding van kerk en staat.

Van der List heeft deels gelijk. Hij heeft gelijk wanneer hij aangeeft dat Vogelaar niet beseft wat ze zegt; ze onderbouwt het tenminste nergens. Want wat is dan de joods-christelijke cultuur? De verwijzing naar de komst van de joden in de zeventiende eeuw zegt niet zoveel. Is het echt zo dat de loutere aanwezigheid van een paar joden onze cultuur tot in haar wortels heeft beïnvloed? Dat is niet hard te maken. Wat is dan zo'n concrete bijdrage aan onze cultuur? En dan nog wel tot in de wortels?

Als er al sprake is geweest van joodse elementen, dan is dit toch uitsluitend via de invloed van het christendom gegaan. Zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de zondagsrust die is afgeleid van de joodse sabbatsrust.

De enige traditie die ons tot in de wortels heeft bepaald is die van het christendom. Via het christendom hebben joodse, heidense en klassieke elementen een zekere waarde behouden. Zelfs uitwassen als socialisme, liberalisme en 'scheiding kerk en staat' komen in zekere zin voort uit het christendom. (Trouwens: al onder het oude jodendom was er al sprake van een onderscheiding tussen koning, priesterklasse en profetendom.)

Individualisme heeft óók een christelijke wortel, spijtig maar waar. Evenals vooruitgangsgeloof, rationalisme, secularisme en gelijkheidsdenken. Het zijn weliswaar perversies van bepaalde christelijke principes, maar de lijnen zijn scherp en duidelijk. Er is een continuïteit tussen liberalisme en puritanisme. En de Amerikaanse wetenschapper Michael Walzer wijst er in de studie The Revolution of the Saints op dat in het puriteinse New England al gauw sprake was van een relatieve gelijkheid tussen man en vrouw, mede versterkt door het persoonlijke wedergeboorte-aspect.

Nu is elke omvattende traditie zelf de bron zowel van zichzelf als van haar tegendelen. Het christendom heeft individualisme in de hand gewerkt, maar kent allereerst het gemeenschapsdenken. De Spaanse theologen hebben weliswaar de grondslagen gelegd voor mensenrechten en vrije markteconomie, maar het christendom is allereerst een traditie die uitgaat van de plichten van elk mens tegenover God en van een organische gemeenschapseconomie.

Onze opvattingen over huwelijk en gezin, over persoonlijke verantwoordelijkheid, over dood en leven, fenomenen als universiteiten, ziekenhuizen en bejaardenoorden; dit alles is op z'n minst diepgaand beïnvloed geweest door het christendom, is het niet dat het zelfs als een pure creatie van het christendom kan worden gezien. Socialisme, liberalisme en kapitalisme kunnen worden teruggevoerd op het christendom, niet uitsluitend, maar wel tot in de wortel. Evenals fenomenen als democratie en - in mindere mate - republiek. Natuurlijk is er wat betreft de laatste zaken ook een onmiskenbare invloed van het klassieke denken, maar het is dit denken geweest dat een grote weerklank vond binnen het christendom en zo samen met joodse en 'typisch' christelijke elementen via de christelijke traditie de Germaanse cultuur transformeerden.

De vraag is dus: wat voor recht, wat voor aanleiding ziet minister Vogelaar om een perspectief te schetsen van een 'joods-christelijke-islamitische' cultuur in wording? Al is dit proces volgens haar misschien een kwestie van eeuwen; het gaat hier om het principe. Wie zijn wij? Potentieel (deels) islamitisch? Of onmiskenbaar christelijk (of van 'christelijke afkomst')? Verwerpen we onze wortels, zoals De Winter en Van der List, en keren we ons tegen wie we zijn? Dit laatste inclusief het bedrog en de vervalsing?

Minister Vogelaar doet het anders. Zij houdt het bij wat gebazel over wortels en traditie alsof ze een Jig Saw Puzzle-tje legt op een regenachtige dag in de caravan. Onbenul heeft ook zo z'n charme. Vooral als het getooid is in een zomerse bloemetjesjapon. Voor sommige ministerschappen hoef je geen boekje open te slaan. Een goede neus voor integratie en een goed gevoel over de uitkomst is genoeg.

Het Vrije Volk

Labels: , , ,

De prijs van immigratie: door grote verschillen kruipen mensen in hun schulp door Robert Putnam in NRC Handelsblad, juli 2007.

Ook al brengen immigratie en toenemende etnische diversiteit veel voordelen met zich mee, op korte en middellange termijn eisen die ontwikkelingen hun tol, doordat mensen zich terugtrekken uit de samen- leving. Lessen uit een baan- brekend onderzoek in de VS.

Een van de grootste uitdagingen van nu, een uitdaging vol problemen en kansen, is de groeiende etnische en sociale diversiteit in vrijwel alle ontwikkelde landen. Van bijna elke moderne samenleving kun je vrij zeker voorspellen dat zij, als we een generatie verder zijn, diverser zal zijn dan nu.

Wat betekent dat voor het sociale kapitaal? Dat is een belangrijk begrip voor samenlevingen en verwijst naar de sociale netwerken die we hebben. De essentie van het begrip sociaal kapitaal is dat, net als gereedschap (fysiek kapitaal) en training (menselijk kapitaal), sociale netwerken waarde hebben. Zo heeft de kwaliteit van onze sociale netwerken een groot effect op ons inkomen en ook op onze gezondheid. Maar niet alleen voor de mensen binnen het netwerk bestaat die waarde, vaak ook voor buitenstaanders. Criminologen hebben bijvoorbeeld laten zien dat een sterk buurtnetwerk misdaad kan afschrikken.

Mijn vrouw en ik prijzen ons gelukkig dat we wonen in een buurt in Cambridge, Massachusetts, met veel sociaal kapitaal: barbecues, feestjes en dergelijke. Als ik op reis ben, vertrouw ik erop dat mijn huis wordt beschermd door al dat sociale kapitaal, hoewel, zo moet ik bekennen, ik nooit naar die barbecues en feestjes ga. Met andere woorden, ik profiteer van die sociale netwerken hoewel ik er zelf niet in zit.

Sociaal kapitaal heeft veel vormen, die niet allemaal onderling vervangbaar zijn. Niet alle netwerken hebben hetzelfde effect: met veel vrienden verbetert je gezondheid, terwijl actiegroepen de democratie versterken. Toch valt uit veel onderzoek op te maken dat waar het sociaal kapitaal hoog is, kinderen gezonder en veiliger opgroeien en beter opgevoed worden, mensen langer en gelukkiger leven, en de democratie en economie beter functioneren. Daarom is het de moeite waard de implicaties van immigratie en etnische diversiteit voor sociaal kapitaal te onderzoeken.

Daarbij heb ik drie hoofdoverwegingen:

De etnische diversiteit zal in vrijwel alle moderne samenlevingen in de komende decennia aanzienlijk toenemen, voor een deel door immigratie. Groei van immigratie en diversiteit is niet alleen onvermijdelijk, maar op langere termijn ook wenselijk. Alles bij elkaar is etnische diversiteit een belangrijk pluspunt, zoals de geschiedenis van mijn eigen land, de Verenigde Staten, laat zien.

Op de korte en middellange termijn stellen immigratie en etnische diversiteit de sociale solidariteit op de proef en vormen zij een rem op het sociale kapitaal.

Op de middellange en langere termijn roepen succesvolle immigratielanden nieuwe vormen van sociale solidariteit in het leven en dempen ze de negatieve effecten van diversiteit door nieuwere, meeromvattende identiteiten te construeren. De belangrijkste taak voor moderne, diverser wordende samenlevingen is daarom een nieuw, breder ‘wij’-gevoel te scheppen.

Hoewel diversiteit en immigratie niet hetzelfde zijn, zullen onze samenlevingen door de toenemende immigratie etnisch gezien ontegenzeglijk diverser worden.

Die diversiteit zal een belangrijk pluspunt zijn. Niet alleen de eetgewoontes worden verrijkt door immigratie of de cultuur in velerlei zin, ook de creativiteit in het algemeen lijkt te worden vergroot door immigratie en diversiteit. Zo zijn er onder de Nobelprijswinnaars, leden van de National Academy of Science en regisseurs die een Oscar hebben gewonnen, drie tot vier keer zo veel immigranten als in Amerika geboren Amerikanen.

Uit de meeste studies blijkt verder dat immigratie vaak tot een verhoging van het nationaal inkomen leidt. Bovendien helpt immigratie een aantal problemen van vergrijzing op te lossen: jonge migranten betalen aan een stelsel van sociale zekerheid waarop ze pas jaren later een beroep zullen doen.

Een ander positief effect zijn de betalingen van immigranten aan hun geboorteland en de overdracht van technologie en nieuwe ideeën via immigrantennetwerken. Dit effect is zo groot dat ondanks de ‘braindrain’-kosten een jaarlijkse toename van de immigratie met slechts drie procent nettovoordelen kan opleveren die groter zijn dan wanneer al onze doelen voor ontwikkelingshulp worden bereikt, alle schulden van de derde wereld worden geschrapt en alle barrières voor handel met derdewereldlanden worden opgeheven. Maar wat voor effect hebben immigratie en multiculturele diversiteit op het sociale kapitaal?

Uit veel wetenschappelijk onderzoek blijkt dat sociaal kapitaal en maatschappelijke betrokkenheid negatief gecorrelleerd zijn aan etnische diversiteit. Enkele voorbeelden:

Hoe heterogener (qua leeftijd, beroep, etnische afkomst en andere factoren), des te lager de interne cohesie en tevredenheid en des te groter het verloop.

Grotere etnische heterogeniteit lijkt geassocieerd te worden met minder sociaal vertrouwen.

In Peruaanse coöperaties die worden gefinancieerd met microkredieten, gaan etnisch-heterogene organisaties eerder failliet; in Keniaanse schooldistricten wordt etnolinguistische diversiteit geassocieerd met lagere opbrengsten van geldinzamelingsacties; in het Pakistaanse Himalayagebied wordt religieuze, politieke en clan-diversiteit gekoppeld aan onvermogen om een collectieve infrastructuur in stand te houden.

In verschillende Amerikaanse bevolkingsgroepen wordt grotere etnische heterogeniteit geassocieerd met een lager percentage carpooling, een activiteit die staat voor vertrouwen en wederkerigheid.

Uit een groot onderzoek in de Verenigde Staten, de Social Capital Community Benchmark Survey, blijkt dat er een sterke positieve relatie is tussen interraciaal vertrouwen en etnische homogeniteit. In het zeer diverse Los Angeles of San Francisco zegt ongeveer 30 procent dat ze hun buren ‘veel’ vertrouwen, terwijl in etnisch homogene gemeenschappen 70 tot 80 procent dat zegt. Hoe groter de etnische diversiteit onder mensen, des te groter het onderling wantrouwen.

In etnisch diverse gemeenschappen zijn mensen geneigd in hun schulp te kruipen. Het onderlinge vertrouwen is laag, net als veel andere vormen van sociaal kapitaal. Dat wordt op een aantal manieren zichtbaar:

In gebieden met grote diversiteit hebben mensen minder vertrouwen in het lokale bestuur, plaatselijke leiders en plaatselijke media;

hebben ze minder vertrouwen in hun eigen invloed (maar zijn ze meer geneigd deel te nemen aan demonstraties en actiegroepen);

zijn ze minder geneigd te denken dat samenwerking problemen zal oplossen (denk aan vrijwillige beperkingen om een tekort aan water of energie op te lossen);

doen mensen minder vrijwilligerswerk;

hebben ze minder vrienden en vertrouwelingen;

zijn ze minder gelukkig en ontevredener over de kwaliteit van hun leven;

kijken ze meer tv en zijn ze het vaker eens met de uitspraak ‘televisie is mijn belangrijkste vorm van vermaak’.

Voor alle duidelijkheid: een aantal elementen van sociaal kapitaal en maatschappelijke betrokkenheid lijken in Amerikaanse gemeenschappen betrekkelijk weinig te worden beïnvloed door etnische diversiteit. Voor verschillende soorten organisatorische activiteit, waaronder religieuze activiteiten, is er geen duidelijke relatie met diversiteit, en zoals hierboven opgemerkt zijn enkele vormen van politieke betrokkenheid, zoals deelname aan demonstraties, positief gerelateerd aan diversiteit. Desalniettemin komt er een redelijk coherent beeld uit deze analyse. Diversiteit leidt niet tot slechte rassenrelaties of vijandigheid tussen etnische groepen. De leden van gemeenschappen met een grote diversiteit zijn eerder geneigd zich uit het collectieve leven terug te trekken; hun buren te wantrouwen, ongeacht de kleur van hun huid; zich zelfs terug te trekken voor hun naaste vrienden; het slechtste te verwachten van hun gemeenschap en de leiders daarvan; minder vrijwilligerswerk te doen; minder aan goede doelen te geven en minder te werken aan projecten voor de gemeenschap. Ze zijn eerder geneigd actie te voeren voor sociale hervormingen maar hebben minder vertrouwen dat dit iets uitmaakt, en zijn vaker geneigd ongelukkig voor de televisie te kruipen. Het gaat bij dit patroon om houdingen én om feitelijk gedrag, particuliere en publieke banden. Diversiteit lijkt van ons, in ieder geval op de korte termijn, allemaal schildpadden te maken die in hun schulp kruipen.

De simpele correlatie tussen diversiteit en sociaal isolement kan misleidend zijn, en in onze bredere analyse hebben we een groot aantal mogelijke methodologische problemen bekeken. Gemeenschappen met een grote diversiteit zijn bijvoorbeeld groter en mobieler en kennen meer misdaad en grotere economische ongelijkheid. In principe zou een van die factoren, meer dan diversiteit op zich, de verklaring kunnen zijn voor de gevonden correlatie. Om die mogelijkheid uit te sluiten, hebben we zowel op individueel als gemeenschapsniveau gecontroleerd voor verscheidene factoren tegelijkertijd: leeftijd, etniciteit, opleiding, rijkdom/armoede, taal, nationaliteit, reistijd naar het werk, en huiseigendom, naast inkomensongelijkheid, misdaadcijfers en voorzieningen als koffiehuizen en speeltuinen. Steeds kwamen we tot dezelfde conclusie: etnische diversiteit is de factor die het meest wordt geassocieerd met sociaal isolement.

We hebben ditzelfde patroon bevestigd gezien onder zowel rijk als arm, blank als niet-blank, progressief als conservatief. Het patroon blijft bestaan, of we nu immigratiegraad of percentage niet-blanken gebruiken als maatstaf voor diversiteit. Omkering van het argument, met als gedachte dat mensen er zelf voor kiezen en dat hun mate van vertrouwen beïnvloedt waar ze gaan wonen, is hoogst onwaarschijnlijk, omdat dat zou impliceren dat paranoïde sociaal-geïsoleerden de eersten zijn die naar een etnisch diverse buurt trekken en de laatsten die daar weggaan. We hebben, kortom, veel verfijnde testen losgelaten op onze bevindingen, en het patroon blijft duidelijk staan (zie ook de link aan het einde van dit artikel): veel Amerikanen voelen zich tegenwoordig niet op hun gemak met diversiteit.

Sociaal-psychologen en sociologen hebben ons geleerd dat mensen het makkelijker vinden elkaar te vertrouwen en samen te werken wanneer de sociale afstand tussen hen kleiner is. Dan is er een gevoel van een gezamenlijke identiteit, nabijheid, en gedeelde ervaringen. Wanneer de sociale afstand groot is, zien en behandelen mensen de ander als iemand van een andere categorie. Sociale afstand hangt op zijn beurt af van sociale identiteit, ons gevoel van wie we zijn. Identiteit op zich is sociaal bepaald en kan worden gedeconstrueerd en gereconstrueerd. Bij bijvoorbeeld religieus evangelisme, sociale mobilisatie en politieke campagnes wordt een bewuste transformatie van een identiteit zichtbaar.

Sta mij toe een paar persoonlijke anekdotes te vertellen om toe te lichten dat een identiteit sociaal geconstrueerd is en kneedbaar. Ik ben in de jaren vijftig opgegroeid in een stadje in het Midwesten. Van de 150 klasgenoten in mijn laatste jaar kende ik van iedereen hun geloof. Ook al ben ik hun namen al lang vergeten, zelfs nu nog weet ik grofweg wie katholiek was, wie een methodist, en ga zo maar door. Dat was geen bijzondere tic van mij, want al mijn klasgenoten kenden de godsdienst van de ander. Mijn eigen kinderen, die in de jaren tachtig naar de middelbare school gingen, kenden van bijna geen van hun klasgenoten de godsdienst. Waar komt dat verschil vandaan? Om het raadsel op te lossen, moet u weten dat in dat tijdsverschil van dertig jaar de gewoonte om binnen je geloof te trouwen vrijwel is verdwenen in Amerika, zeker onder doorsnee protestanten, katholieken en joden. In de jaren vijftig was het voor het belangrijkste in het leven van iedere adolescent – paarvorming – essentieel om te weten wat de religieuze oriëntatie was van je leeftijdsgenoten. In de jaren tachtig was religie voor een beetje romantiek nauwelijks belangrijker dan de vraag of iemand links- of rechtshandig was.

In dat opzicht hebben Amerikanen godsdienst in de afgelopen halve eeuw min of meer gedeconstrueerd als een belangrijke sociale scheidslijn, ook al blijft godsdienst op een persoonlijk niveau belangrijk. Uit ons onderzoek blijkt dat hun religieuze identiteit voor de meeste Amerikanen belangrijk is dan hun etnische identiteit, maar het karakteristieke van religieuze verschillen als scheidslijnen voor sociale identiteit is sterk verminderd. Terwijl onze religieuze identiteiten poreuzer zijn geworden, heeft religie veel sociaal kapitaal opgeleverd waarmee we bruggen kunnen slaan naar anderen zonder dat we afstand doen van onze eigen religieuze loyaliteiten.

Dit gegeven laat zien hoe belangrijk het is om wat je kunt noemen ‘gekoppelde identiteiten’ te stimuleren: identiteiten die voorheen gescheiden etnische groepen in staat stellen om zichzelf te zien als leden van een grotere groep met een gedeelde identiteit.

Laat me, om te laten zien dat dit geen gemeenplaats is, kort herinneren aan een paar succesverhalen uit mijn eigen land.

Om te beginnen het Amerikaanse leger. Dat is een organisatie die betrekkelijk kleurenblind is geworden. Systematisch onderzoek heeft laten zien dat de gemiddelde Amerikaanse soldaat veel nauwere interraciale vriendschappen heeft dan de gemiddelde Amerikaanse burger van dezelfde leeftijd en dezelfde sociale klasse. Toch was nog geen dertig jaar terug het leger geen succesverhaal in rassenverhoudingen. Tijdens de Vietnamoorlog hoorde je regelmatig dat soldaten van verschillende rassen aanvallen op elkaar uitvoerden met handgranaten. We moeten dit meer in detail bekijken, maar zelfs dit korte overzicht suggereert dat iets wat het leger de afgelopen dertig jaar heeft gedaan, heeft geleid tot het herconstrueren van sociale identiteiten en een toename van sociale solidariteit, zelfs in de aanwezigheid van etnische diversiteit. Strikte handhaving van regels tegen discriminatie en schelden is een sleutelelement in dit verhaal, maar ik vermoed dat nieuwe nadruk op gedeelde identiteit die rassenlijnen overschrijdt, ook belangrijk is geweest.

Een tweede voorbeeld is even indrukwekkend. Historisch gezien hebben Amerikanen hun godsdienst in zo’n complete rassenscheiding beleefd dat godsdienstsociologen plachten te zeggen dat ‘11 uur zondagmorgen het meest gesegregeerde uur van de week’ is. In de laatste jaren zijn veel kerken, vooral evangelische megakerken, echter aanzienlijk geïntegreerder geworden, in rassentermen.

Een laatste voorbeeld is historisch gezien gecompliceerder, maar uiteindelijke relevanter voor ons thema. Een eeuw geleden beleefde Amerika een grote, aanhoudende immigratiegolf die onze traditionele etnische diversiteit op enorme wijze heeft doen groeien. Miljoenen immigranten van verschillende ‘rassen’ – een term die toen verwees naar Italiaanse en Poolse katholieken, Russische joden en anderen die zich verspreidden in een voorheen overwegend door witte angelsaksische protestanten (WASP’s) gedomineerde samenleving. Hoewel ik geen goed overzichtsonderzoek over die periode heb gevonden, heb ik het sterke vermoeden dat in die periode ook sprake was van veel in-je-schulp kruipen, zelfs binnen de gemeenschappen van immigranten. Toch voelen de kleinkinderen van de WASPs en die van de immigranten zich vijftig jaar later bij elkaar op hun gemak. Het beste kwantitatieve bewijs betreft het trouwen binnen de eigen groep. Een eeuw geleden was dat voor de nieuwkomers uit Oost- en Zuid-Europa de gewoonte, zo sterk dat je van ‘kastes’ kon spreken. Maar in 1990 heeft slechts eenvijfde van de blanke Amerikanen echtgenoten met dezelfde etnische achtergrond. Omgekeerd is de cultuur van immigrantengroepen doorgedrongen in het bredere Amerikaanse culturele kader, met de Amerikanisering van St Patrick’s Day, pizza en ‘joodse’ humor. In sommige opzichten zijn ‘zij’ net als ‘wij’, en in sommige opzichten omvat ons nieuwe ‘ons’ nu ook ‘hen’.

Dit was geen simpele, onvermijdelijke en probleemloze assimilatie, maar in de loop van verscheidene generaties werden de etnische verschillen gedempt en werden ze minder opvallend: assimilatie werd in de loop van de twintigste eeuw de belangrijkste trend voor deze immigranten. Wat ik hiermee wil zeggen, is dat er op de korte termijn een uitruil is tussen diversiteit en gemeenschapsgevoel, maar dat met verstandig optreden (zowel publiekelijk als privé) dit effect kan worden verminderd.

Wat zijn de implicaties hiervan voor het beleid? Immigratiebeleid gaat niet alleen over aantallen en grenzen. Het gaat ook over het koesteren van een gevoel van gedeeld burgerschap. Hoe word je een succesvol immigratieland?

Tolerantie voor verschillen is slechts een eerste stap. Om het gevoel van een gedeelde identiteit te versterken, moeten we meer mogelijkheden scheppen voor etnische interactie in de manier waarop we werken, leren, recreëren en leven. Gemeenschapscentra, sportvelden en scholen behoorden een eeuw geleden tot de effectiefste instrumenten om nieuwe immigranten op te nemen, we moeten opnieuw investeren in dergelijke plaatsen en activiteiten, waardoor we allemaal in staat worden gesteld ons comfortabeler te voelen met diversiteit.

Veel immigranten willen zich aanpassen – de taal leren, bijvoorbeeld. Overheidssteun voor taaltraining, vooral in een situatie die banden tussen immigranten van verschillende etnische achtergronden aanmoedigt, zou hoge prioriteit moeten krijgen.

Aangezien de langetermijneffecten van immigratie en diversiteit vaak op nationaal niveau worden gevoeld (wetenschappelijke creativiteit, belastingopbrengst en dergelijke) terwijl de kortetermijnkosten (kwetsbare gemeenschappen, uitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg bijvoorbeeld) vaak op het lokale niveau zijn geconcentreerd, moeten we ons sterk maken voor nationale steun aan de bewuste gemeenschappen.

Lokale programma’s om nieuwe immigranten te bereiken zijn over en weer een belangrijk leerinstrument. Religieuze instellingen – en nu, zoals een eeuw geleden, vooral de katholieke kerk – kunnen een hoofdrol spelen in het opnemen van nieuwe immigranten en het daarna smeden van gedeelde identiteiten over etnische grenzen heen. Een eeuw geleden waren in de VS etnische sociale groepen als de Sons of Norway of de Knights of Columbus of joodse hulporganisaties voor immigranten belangrijke beginstappen naar maatschappelijke betrokkenheid. Sociaal kapitaal binnen een groep kan zo een voorbode zijn van sociaal kapitaal tussen groepen, in plaats van dat uit te sluiten.

We moeten werken aan het overbruggen van de verschillen tussen groepen, net als aan het versterken van de banden binnen groepen. De Amerikaanse senator en presidentskandidaat Barack Obama, wiens levensverhaal de belichaming is van de banden tussen immigranten en mensen die in Amerika zijn geboren, heeft opgeroepen tot „een Amerika waarin ras op dezelfde manier wordt gezien als de etnische diversiteit onder de blanke bevolking. Mensen zijn er trots op Iers-Amerikaans of Italiaans-Amerikaans te zijn. Ze hebben een eigen cultuur die doorsijpelt in de (hele) cultuur en deze rijker en interessanter maakt. Maar het is niet iets wat de kansen van mensen bepaalt en er is geen gevoel van superioriteit of inferioriteit. [...] Als we deze houding kunnen uitbreiden tot Afro-Amerikanen en Latino-Amerikanen en Aziatische Amerikanen dan [...] kunnen al onze kinderen zich op hun gemak voelen met de wereld waar zij vandaan komen, in de wetenschap dat zij deel uitmaken van iets groters.”

Wetenschappelijk onderzoek naar immigratie, diversiteit en sociale cohesie kan makkelijk beladen worden wanneer de uitkomsten van het onderzoek deel gaan uitmaken van het politieke debat, maar dat debat moet wel worden gedragen door de feiten zoals we die zo goed mogelijk hebben vastgesteld. Het zou betreurenswaardig zijn als politiek-correcte progressieven zouden ontkennen dat diversiteit een uitdaging vormt voor de sociale solidariteit. Het zou even betreurenswaardig zijn als ahistorische en etnocentrische conservatieven zouden ontkennen dat het haalbaar en wenselijk is die uitdaging aan te gaan.

Max Weber wees politieke leiders in spe er bijna een eeuw geleden op dat ‘politiek als het langzaam boren in hard hout’ is. Het is niet eenvoudig om ons meer op ons gemak te gaan voelen met diversiteit, en het gaat ook niet van de ene dag op de andere. Maar het gaat sneller als we ons daar collectief voor inspannen, en uiteindelijk is het de moeite meer dan waard.

Een grote verworvenheid van de menselijke beschaving is ons vermogen om nieuwe lijnen te trekken voor een sociale identiteit die meer mensen omvat. Het motto van de Verenigde Staten en op onze dollarbiljetten, een motto dat ook de titel is van ons langere essay, e pluribus unum (uit velen één), weerspiegelt precies dat doel: een nieuwe eenheid te smeden uit een veelvormige diversiteit.

NRC Handelsblad
Oorspronkelijk artikel Robert Putnam

Labels: , ,

Vaderlandse geschiedenis... in Friesch Dagblad, 7 juli 2007.

Minister Plasterk schrijft historie: hij heeft vastgelegd wat iedere jonge Nederlander over de geschiedenis van zijn land moet weten. Er was al een geschiedenisprogramma voor bijvoorbeeld de basisschool, vastgelegd in de zogeheten kerndoelen. Dat is leerstof die kinderen minimaal moeten weten als ze de basisschool verlaten. Maar naar huidige inzichten is dat veel te weinig. De minister wil daarom méér vastleggen aan eisen, via de zogeheten canon van de vaderlandse geschiedenis.

De beslissing van Plasterk komt voort uit het besef dat het om allerlei redenen belangrijk is dat Nederlanders meer weten van de geschiedenis van hun land. Wie de geschiedenis van zijn land niet kent, gaat in zekere zin oppervlakkig om met het land. Wie bijvoorbeeld geen besef heeft van de wording van de democratie in Nederland, is minder toegerust om die democratie te onderhouden of te verbeteren. De moderne mens is een historisch wezen; zijn zelfverstaan en identiteit worden mede bepaald door de geschiedenis. Wie die geschiedenis niet kent, heeft het moeilijker om de eigen identiteit te beleven.

De winst van de maatregel van Plasterk is de erkenning van het belang van geschiedenis als schoolvak. Het gaat niet alleen om feitjes en weetjes, maar ook om het ‘historisch besef’, om de ervaring van de werkelijkheid als een historische werkelijkheid: ik sta in een traditie, ben mede gevormd door wat vorige generaties hebben meegemaakt, hebben gedaan en doorgegeven. Die ervaring wordt rijker als ik beschik over meer feitenkennis. Hoe meer ik weet, hoe beter ik verbanden kan zien en leggen, en hoe meer ‘instrumenten’ (bijvoorbeeld: woorden) ik heb om het ‘beter’ over de werkelijkheid te hebben en met die werkelijkheid kan omgaan.

...en godsdienstonderwijs

Er is een interessante parallel te trekken tussen het vak geschiedenis en godsdienstonderwijs. In dat laatste is net als bij geschiedenis, de afgelopen decennia de aandacht voor feiten en wetenswaardigheden verslapt. Net als bij geschiedenis gaat het bij godsdienstonderwijs niet om de feiten als zodanig, maar om kennis die de samenhang in het kennisgebied duidelijker maken. En die daardoor verdieping van inzicht mogelijk maakt. Daarbij geldt, net als bij geschiedenis, hoe meer we weten van wat er feitelijk in de Bijbel staat, hoe beter we zijn toegerust om door te dringen tot de kern van wat de Bijbel ons te zeggen heeft aangaande God, mens en wereld.

Het negeren van het belang van de feitelijkheden in de vaderlandse geschiedenis zou wel eens een factor kunnen zijn in de verzwakking van de beleving van het Nederlanderschap. Wie niet weet hoe ons land geworden is tot wat het is, wat de diepte- en de hoogtepunten zijn in moreel, in economisch of in cultureel opzicht, heeft nauwelijks reden om zich trots te voelen, of beschaamd; of om zich voor het land in te zetten. Nationale identiteit is geen vies woord; ze schept een kader waarbinnen mensen zich thuis kunnen voelen en biedt mensen een concrete mogelijkheid hun sociale en politieke verantwoordelijkheid te beleven. Bovendien biedt een nationale identiteit een kader voor het omgaan met effecten van globalisering en van de komst van mensen vanuit een andere cultuur. Het kader van nationale identiteit is daarbij geen afgrenzing, maar juist een mogelijkheid om op verstandige wijze met veranderingen door invloeden van buiten om te gaan.

Dergelijke redeneringen kunnen ook worden opgebouwd ten aanzien van feitenkennis in het godsdienstonderwijs. Hoe meer we weten, hoe beter we in staat zijn ons te ontwikkelen in het religieuze en in het gelovige. Feitenkennis van bijvoorbeeld de Bijbel en van de kerkgeschiedenis stelt ons in staat onze eigen religieuze en gelovige identiteit te versterken.

Eerherstel voor de feiten. Dat is de les die kan worden getrokken uit de constatering dat het treurig is gesteld met kennis van, en inzicht in vaderlandse geschiedenis. Hetzelfde kan gelden voor het godsdienstonderwijs. Een van de omstandigheden waarin de aandacht voor de feiten is verslapt, is de gedachte dat het op school en in de kerk vooral leuk moet zijn. In feite leidt die gedachte ertoe dat (jonge) mensen wordt onthouden dat ze zich kunnen ontwikkelen tot mensen die écht iets weten, die inzicht hebben in zichzelf en in de wereld en die in staat zijn om, ook in religieuze zin, volwassen, verantwoordelijke mensen te worden.

Friesch Dagblad

Labels: ,