Free Image Hosting at www.ImageShack.us

- - - ID : Naar een identitaire stroming in Nederland ! - - -

donderdag, mei 31, 2007

HET BAAT NIET, EN SCHAADT WEL: 12 BEZWAREN TEGEN IMMIGRATIE in Elsevier, 26 mei 2007.

1 Immigratie is geen remedie tegen de vergrijzing
De Verenigde Naties en de Europese Commissie pleiten sinds de eeuwwisseling voor het binnenhalen van migranten uit ontwikkelingslanden als middel tegen de vergrijzing van Europa. Die opvatting werd in Nederland ook verspreid door de president van De Nederlandsche Bank Nout Wellink.
Maar de demografen Evert van Imhoff en Nico van Nimwegen berekenden al in 2000 dat er tot 2050 een jaarlijkse netto-instroom van 300.000 personen nodig zou zijn, met in 2011 een netto-instroom van 1,1 miljoen, om het bevolkingsaandeel van 65-plussers op het niveau van 1997 te houden. In 2050 zou de Nederlandse bevolking dan gegroeid zijn tot 39 miljoen mensen. En over een eeuw zou Nederland dan 100 miljoen inwoners hebben. De onderzoekers noemen deze weg 'haalbaar, noch wenselijk'.
Als de immigranten bovendien dezelfde gemiddelde sociaal-economische kenmerken hebben als de niet-westerse immigranten van de afgelopen veertig jaar, vormt hun komst al helemaal geen oplossing; zij werken minder, hebben vaker een uitkering en betalen minder belasting.
Bankpresident Wellink heeft deze 'oplossing' dan ook niet meer herhaald. Toch duikt deze remedie tegen de vergrijzing nog regelmatig op. De echte oplossing voor het vergrijzingsvraagstuk is een hogere arbeidsparticipatie, ook van ouderen, in samenhang met een hogere arbeidsproductiviteit. Om dat te bereiken zullen de overheidsuitgaven moeten worden beperkt en moeten de belastingen en premies naar beneden, zodat werken en ondernemen lonender worden. Maar dat was ook zonder vergrijzing al wenselijk.
 
2 Immigratie kost meer dan het oplevert
Zelfs in een land als de Verenigde Staten is het nettorendement van immigratie voor de samenleving vrijwel nul. In Nederland is het saldo zelfs uitgesproken negatief. In 2003 werd het financiële nadeel voor de Nederlandse overheid van een niet-westers gezin met twee jonge kinderen op 230.000 euro getaxeerd door het Centraal Planbureau. Daar komen nog specifieke uitgaven voor zaken als welzijnswerk, scholen en gevangenissen bij.
De niet-westerse immigranten van de afgelopen veertig jaar zijn onder meer zo duur voor de samenleving omdat ze minder werken, vaker een uitkering hebben, minder verdienen en minder belasting en premies betalen. Dit risico kleeft overigens ook aan de Oost-Europeanen die nu naar Nederland komen: ze verdienen minder dan gemiddeld, maar zijn, eenmaal officieel in Nederland gevestigd, minder vaak werkzaam.
Bij nieuwe hoogopgeleide migranten zou de financiële bijdrage aan de samenleving positief kunnen zijn. Maar in de praktijk gaat vooral de 'oude', financieel nadelige immigratie door, terwijl er ook Haagse en Brusselse plannen zijn om opnieuw minder kansrijke migranten binnen te laten.
Nieuwe migratieregelingen zijn bovendien uiterst fraudegevoelig. Zo heeft Nederland sinds 2004 een 'kenniswerkersregeling', die in de praktijk grootschalig frauduleus gebruikt wordt, zo wordt duidelijk uit diverse bronnen.
Als gevolg van immigratie wordt de etnische samenstelling van de bevolking steeds diverser. Die toenemende heterogeniteit heeft, hoewel vaak anders wordt beweerd, ook schadelijke economische effecten, onder meer door het verwateren van het onderlinge vertrouwen. De onderzoekers Alberto Alesina (Harvard University) en Eliana La Ferrara (Universiteit Bocconi) constateerden dat 'een hogere mate van etnische heterogeniteit leidt tot een lagere economische groei'.
Arbeidsmigratie heeft ook effecten op de lonen. Laagbetaalde migranten zijn gunstig voor werkgevers en hun afnemers, maar nadelig voor wie al laaggekwalificeerd werk deed. Dergelijke migratie drukt de lonen. Maar ook de import van hooggekwalificeerde arbeid kan een loondrukkend effect hebben. Zo constateerden de onderzoekers in 2005 dat de loonachterstand van hooggeschoolde bèta's in Nederland alleen kon worden verklaard door de relatief grote immigratie van bèta's.
Tenslotte kost het Nederland geld dat migranten vaak geld naar het herkomstland sturen. Nederlandse Marokkanen stuurden volgens onderzoek uit 2003 24 procent van hun totale inkomen naar Marokko en Turken 13 procent naar hun herkomstland. Navrant is dat deze immigrantengroepen ook hoog scoren in de Nederlandse armoedestatistieken.
 
3 Immigratie overbelast de verzorgingsstaat
Nederland heeft naar verhouding de hoogste uitkeringen en het hoogste wettelijke minimumloon in de wereld en daarnaast financieel aantrekkelijke voorzieningen op het gebied van zorg en huisvesting. Onderzoekers als de Amerikaanse econoom George Borjas toonden aan dat laagopgeleide immigranten een voorkeur hebben voor plaatsen waar de uitkeringen het gunstigst zijn.
Dat blijkt ook. Nederlandse immigranten uit onderontwikkelde landen hebben (veel) vaker een uitkering en maken ook vaker gebruik van de zorg- en de huurtoeslag. Hun arbeidsparticipatie ligt niet alleen lager dan die van anderen, maar is ook geringer dan in een land als Duitsland.
PvdA-leider Wouter Bos heeft er, nog in de oppositie, als eerste voor gepleit om nieuwe (arbeids-)migranten pas later recht op Nederlandse uitkeringen te geven. De vorige kabinetten-Balkenende wilden daar niet aan en het nieuwe kabinet heeft ook geen plannen in die richting. De Nederlandse verzorgingsstaat zal bij het oprekken van de immigratiemogelijkheden een blijvend aanzuigende werking hebben, vooral op migranten die toch al weinig beroepsperspectief hadden.
De aanhoudende oostwaartse uitbreiding van de Europese Unie verschaft steeds meer Europeanen (en straks wellicht ook Turken) toegang tot Nederland. Daarbij wil Brussel de toegang van niet-Europeanen tot de Europese Unie mogelijk maken. Daarbovenop zorgen Brusselse regels ervoor dat zowel Oost-Europeanen als andere migranten rechten krijgen op Nederlandse sociale voorzieningen. Als er geen keuze wordt gemaakt voor het uitsluiten van nieuwe migranten van de verzorgingsstaat – voorzover dat al mogelijk is – zal de uitkeringsmigratie toenemen. Het enige alternatief is dan een algehele versobering van de verzorgingsstaat.
 
4 Immigratie hindert integratie al aanwezige immigranten
Immigranten concurreren op de arbeidsmarkt vooral met de al aanwezige immigranten, die daardoor op het eerste gezicht slechter af zijn. In Nederland, met zijn (te) hoge wettelijke minimumloon, leidt dat tot verdrijving van die mensen van de arbeidsmarkt. Nieuwe immigratie uit minder ontwikkelde landen zal sociaal zwakke wijken verder belasten, 'zwarte' scholen zullen nog zwarter worden.
Als etnische populaties groter worden, neemt de kans op de vorming van 'parallelle samenlevingen' toe. Als de omvang en concentratie van etnische populaties toenemen, valt de druk om te integreren weg. Ontvangende samenlevingen staan ook negatiever tegenover grote groepen immigranten dan tegenover kleine. Ook dat ondermijnt de integratie bij voortgaande immigratie.
 
5 Verdere immigratie ontwricht cohesie
Een sterke toestroom van migranten 'met andere culturen en gewoontes' leidt tot 'maatschappelijke spanningen en verlies aan sociale cohesie,' zo stellen reeksen onderzoekers vast wat ervaringsdeskundigen al lang weten.
In reactie daarop vindt 60 procent van de Nederlanders dat er te veel buitenlanders zijn – slechts 1 procent vindt dat er te weinig zijn. Brits onderzoek wijst uit dat ook bijna de helft van de allochtonen vindt dat er te veel allochtonen zijn.
Volgens een brede definitie is al 18 procent van de Nederlandse bevolking van buitenlandse afkomst, waarvan meer dan de helft afkomstig is uit niet-westerse landen. Er zijn in Nederland verhoudingsgewijs net zoveel immigranten als in de Verenigde Staten. Etnische concentraties kunnen leiden tot het gevoel 'overlopen' te worden, het idee vreemdeling in eigen land te zijn.
De etnische concentratie in de grote steden en in bepaalde wijken is de laatste tien jaar bovendien sterk toegenomen, blijkt uit het Jaarrapport Integratie 2005. In 2004 waren er al ruim 450 buurten met meer dan een kwart niet-westerse allochtonen. Bijna de helft van die buurten ligt in de grote steden.
 
6 Immigratie gaat gepaard met import van vijandbeelden
Niet alle immigranten zijn toegewijd zijn aan de Nederlandse samenleving. Ze nemen bovendien tegenstellingen uit eigen land mee. Veel moslims blijken begrip te hebben voor aanslagen als die in de Verenigde Staten van 2001 en de moord op Theo van Gogh in 2004. Bovendien wijzen veel moslims westerse waarden als de democratische rechtsstaat en gelijkberechtiging van vrouwen en homo's af. Assimilatie, wat in de Verenigde Staten tot dusver gebruikelijk was, wordt in Nederlandse moslimkring doorgaans afgewezen.
De helft van de Turken en Marokkanen in Nederland vindt dat de westerse samenleving niet samengaat met die van moslims, blijkt uit het Jaarrapport Integratie 2005. De inlichtingendienst AIVD waarschuwt voortdurend dat de radicalisering van jonge moslims onverminderd doorgaat, evenals de afwijzing van de democratische rechtsstaat. Dergelijke opvattingen kunnen op den duur de rechtsstaat ondermijnen, zeker als leidende krachten in de Nederlandse samenleving geneigd zijn tot toegeeflijkheid. Het valt te betwijfelen of anti-westerse opvattingen minder sterk zullen worden als het opleidingsniveau van (nieuwe) immigranten van islamitische huize stijgt.
Immigratie kan ook gepaard gaan met het importeren van conflicten elders in de wereld, evenals met pogingen om het Nederlandse buitenlandse beleid te beïnvloeden. Voorbeelden zijn de Turks-Koerdische en Turks-Armeense conflicten en pogingen van Nederlandse Arabieren om het Nederlandse Midden-Oostenbeleid om te buigen ten gunste van Palestijnen en Arabische regimes.
 
7 Immigratie tast de leefbaarheid aan
Nederland is het volste land van de westerse wereld en de meeste Nederlanders willen geen voller land. Maar nieuwe en voortgaande immigratie hebben tot gevolg dat het land voller wordt en de beschikbare ruimte afneemt. Dat gaat gepaard met druk op natuur en milieu, langere files, vollere treinen, problemen met water en gebrek aan land voor huizen, bedrijven en vliegvelden. Veel mensen op een kluitje zou ook maatschappelijke spanningen kunnen vergroten. Een voller Nederland kan ook negatieve economische gevolgen hebben, zo berekende de Amsterdamse econoom Joop Hartog in 2002. Het leven wordt duurder in een vol land, mede doordat de schaarste aan ruimte de huizenprijzen opdrijft.
 
8 Immigratie leidt tot onderbenutting van mensen
Emigratie gaat gepaard met verlies van menselijk kapitaal. Dat iemand thuis goed is in zijn vak, wil nog zeggen dat hij ook in zijn nieuwe land meteen op hetzelfde niveau aan de bak kan. Immigranten missen landgebonden kennis en ervaring en hebben doorgaans een taalhandicap. Vaak missen ze een netwerk en zijn ze niet gewend aan specifieke Nederlandse codes.
Immigratie vanuit een arm land zal voor de betrokkene weliswaar veelal tot een inkomensverbetering leiden. Maar het is de vraag wat die betrokkene daarmee opschiet als hij in eigen land chirurg was en in Nederland niet verder komt dan op de taxi te rijden. De kansen om er wat van te maken in het nieuwe land zijn wel groter naarmate de afstand qua taal, cultuur en religie minder groot is. Dat is niet in het voordeel van wie uit Afrika of het Midden-Oosten komt.
 
9 Immigratie houdt innovatie tegen
Bedrijven die hun productieproces niet kunnen of willen moderniseren, dringen er vaak op aan (goedkope) arbeidskrachten te importeren om hun kosten laag te houden en zo te kunnen concurreren. Maar twee Haagse planbureaus (het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau) waarschuwden het tweede kabinet-Balkenende in 2004 al om niet de fouten uit het verleden te herhalen. 'In de periode 1960-1985 werden bedrijfstakken die het structureel moeilijk hadden in de internationale concurrentie (onder andere scheepsbouw en textiel) te lang en uiteindelijk vergeefs op de been gehouden via goedkope gastarbeid. Ook in de toekomst blijft het van belang tijdig bedrijfstakken te identificeren die zich structureel via laaggeschoolde immigranten (met lage lonen) op de internationale concurrentie staande proberen te houden. Te lang op een onhoudbaar “specificatiepad” doorgaan vermindert de algehele concurrentiekracht van de Nederlandse economie.' Dit zijn ernstige waarschuwingen voor wie, bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw en de vleessector, denkt te kunnen overleven door het inschakelen van geïmporteerde arbeid.
 
10 Immigratie draagt bij aan misdaad
Van de Marokkaanse mannen van 18 tot 24 jaar wordt ruim 18 procent verdacht van criminaliteit en bij de Antillianen van die leeftijd is dat ruim 13 procent. Dat is aanzienlijk meer dan bij hun autochtone leeftijdsgenoten, die op minder dan 4 procent uitkomen, blijkt uit het Jaarrapport Integratie 2005. Westerse en niet-westerse allochtonen nemen de helft van alle gevallen van moord en doodslag voor hun rekening, terwijl ze minder dan 20 procent van de bevolking uitmaken. Turken, Surinamers en Antillianen staan bovenaan de lijst, blijkt uit het Elsevier-onderzoek naar moord en doodslag.
De Nederlandse gevangenisbevolking bestaat voor meer dan de helft uit mensen die niet in Nederland geboren zijn. Als degenen die een niet-Nederlandse ouder hebben worden meegerekend, zou het allochtone aandeel onder de gedetineerden nog hoger uitvallen.
De transnationale contacten van immigranten faciliteren ook de internationale misdaad. Zo zijn migranten vaak betrokken bij drugshandel, vrouwenhandel, witwassen, wapensmokkel, mensensmokkel en criminele afrekeningen. Het overgrote deel van de 'Nederlandse' gevangenen in het buitenland, meer dan tweeduizend, betreft immigranten die de Nederlandse taal vaak amper beheersen.
 
11 Immigratie maakt immigranten ongelukkiger
Verhuizen naar een ander land is vaak een pijnlijk proces. Immigranten voelen zich vaak nergens meer thuis. Arbeidsmigranten uit landen als Polen en de Filippijnen zien de gezinsbanden lijden onder hun afwezigheid.
Nederlandse Marokkanen en hun kinderen worden verscheurd tussen Marokkko en Nederland. Oudere Marokkanen zouden wel terug willen, maar hun kinderen en de uitkeringen houden hen in Nederland. Marokkaanse jongens raken verscheurd tussen de meegebrachte cultuur en Nederland en lijden volgens directeur Sadik Harchaoui van het multiculturele instituut Forum, zelf Marokkaan, overmatig vaak aan schizofrenie. Terugkeer is ook niet aantrekkelijk omdat het als oneervol kan worden gezien.
 
12 Immigratie helpt de herkomstlanden niet
Immigratie vanuit arme landen wordt door hoeders van de ontwikkelingshulp aanbevolen om de herkomstlanden te helpen. De vertrekkers uit die landen sturen geld terug, waarmee ze hun land helpen. En als ze terugkeren brengen ze kennis mee, waar het land ook nog wat aan heeft, zo luidt de redenering. Die redenering is ondeugdelijk. Landen als de Filippijnen en Marokko houden zich weliswaar deels op de been met terugstortingen (wereldwijd zo'n 220 miljard euro), maar ze ontwikkelen zich niet. Bovendien raken onderontwikkelde landen vaak juist hun beste krachten kwijt. Het pijnlijkst is de export van medici en verpleegkundigen uit het door aids en andere ziekten geteisterde Afrika.
Het op gang brengen van 'circulaire migratie' van tijdelijke migranten die kennis en geld terugbrengen naar hun land van herkomst – ideeën die in Brussel en Den Haag leven – zal bovendien een illusie blijken. Het is dezelfde denkfout die de basis vormde voor de mislukte gastarbeid naar Nederland eind jaren zestig.

Bron: Elsevier

Labels: , , ,

woensdag, mei 30, 2007

Volksverhuizing: stop zinloze immigratie! in Elsevier, 26 mei 2007.

Het lijkt wel of Brusselse en Haagse politici de kostbare lessen uit het recente verleden geheel zijn vergeten. Het kabinet-Balkenende en de Commissie-Barroso nemen voortdurend maatregelen om de immigratie te vergemakkelijken. De gevolgen van dat beleid zouden voor Nederland weleens desastreus kunnen uitpakken.

In Brussel en Den Haag worden deze maanden ontwikkelingen in gang gezet waarvan de gevolgen voor Nederland amper te overzien zijn, maar die desastreus kunnen uitpakken. Als het aan Brusselse en Haagse bureaucraten ligt, gaan de grenzen van Europa en die van Nederland wijd open. Liefst voor hoogopgeleiden, maar ook voor kanslozen.

De argumenten die daarvoor worden gebruikt, zijn talrijk maar weinig valide of aantoonbaar onjuist. Want immigratie van buiten Europa is onnodig, helpt niet tegen de vergrijzing, doet de economie geen goed, bedreigt de overheidsfinanciën en zal de door velen gekoesterde Nederlandse verzorgingsstaat onder druk zetten. De samenhang in de samenleving wordt verder ontwricht, vijandige denkbeelden worden nog massaler geïmporteerd en Nederland zal er niet veiliger op worden. En was de ruimte al niet te krap, werd de natuur al niet bedreigd, waren de files niet te lang? De kostbare lessen uit het recente verleden lijken vergeten. Zowel Brussel als Den Haag gaat voorbij aan de veelal mislukte landverhuizing van de miljoenen die de nieuwe migranten uit onderontwikkelde landen voorgingen.

Er wordt geen rekening mee gehouden dat die 'oude' immigratie intussen gewoon doorgaat. Dat de Europese Unie al een half miljard inwoners van buiten haar grenzen heeft die kunnen gaan en staan waar ze willen. En dat er bij verdere uitbreiding van de Europese Unie (Balkan, Turkije) nog eens honderd miljoen bij komen. Bovendien wordt over het hoofd gezien dat wat voor Spanje en Italië nuttig kan lijken, voor Nederland rampzalig kan uitpakken. Niet dat Nederland zich eraan kan onttrekken. Anders dan Denemarken, dat zich buiten het Europese migratiebeleid heeft gehouden, is Nederland gebonden aan Brusselse besluiten die het land openzetten voor iedereen die van Brussel naar binnen mag. Dat proces wordt voor Nederland helemaal onbeheersbaar als in het nieuwe Europese verdrag, net als in de afgewezen Grondwet, de immigratie feitelijk een Europese zaak wordt.

Het kabinet-Balkenende zou Nederland, naar Deens voorbeeld, buiten die ontwikkeling moeten plaatsen, maar doet gek genoeg het omgekeerde. Het maakt van immigratie een Brusselse zaak. Het toch al moeizame Nederlandse immigratie- en integratiebeleid wordt weggegeven aan Brusselse bureaucraten en aan andere landen met vaak heel andere belangen dan de Nederlandse.

In Den Haag circuleren ook eigen plannen om opnieuw gastarbeid uit ontwikkelingslanden mogelijk te maken. Dat zou een aantrekkelijke nieuwe vorm van ontwikkelingshulp zijn. De enige nieuwe migratie van buiten Europa die Nederland onder strenge voorwaarden kan helpen, is een zeer beperkte toelating van zeer hoogopgeleiden. Maar dat kan al! Sterker nog, Nederland is daar makkelijker in dan menig ander Europees land. Jammer genoeg is de fraudegevoeligheid van die regelingen zo groot en de controle zo beperkt, dat er ook bij het toelaten van deze kenniswerkers kan worden gefraudeerd.

Daarbij laat het kabinet-Balkenende ook nog eens de remmen los met de 'oude' migratie. Oude asielzoekers mogen met tienduizenden blijven, hoewel ze geen recht op asiel hebben. Nieuwe asielzoekers die de zaak willen flessen, worden in tegenstelling tot de afgelopen jaren niet meer binnen twee dagen weggestuurd.

Asielvragers mogen weer, net als in de jaren negentig, groepsgewijs blijven omdat het in hun land onaangenaam is, niet omdat hun persoon in het geding is. Criminele Antillianen worden niet, zoals de bedoeling was, teruggestuurd. En de moeizaam doorgevoerde inperking van schadelijke familiemigratie is alweer aan het eroderen, door fraude of door – met dank aan Brussel – omleidingen via andere Europese landen. Deze combinatie van hardleers Haags beleid en schadelijke Brusselse maatregelen druist rechtstreeks in tegen de belangen van de meeste Nederlandse burgers.

Bron: Elsevier

Labels: , ,

zaterdag, mei 19, 2007

Fortuyn-revolte: terugblik na vijf jaar door S.W. Couwenberg, mei 2007.

Opinieblad VNO-NCW van 10 mei 2007 kondigde het einde aan van het Fortuyn-tijdperk. Dat einde wordt kennelijk gekoppeld aan dat van de LPF als politieke machtsfactor. Maar de moord op Fortuyn betekende echter al het einde van zijn revolte in de landelijke politiek. De LPF was niet in staat die revolte in het beleid gestalte te geven en heeft daaraan ook niets toegevoegd. De belangrijkste politieke erfgenaam van zijn revolte is dan ook niet zozeer de LPF maar Leefbaar Rotterdam. Die partij is er wel in geslaagd in de geest van zijn revolte een stempel te drukken op het beleid in Rotterdam. Alleen in die partij leeft de geest van Fortuyn nog voort. Vijf jaar na de moord op Fortuyn is er in de media niettemin nog veel aandacht geschonken aan de historische betekenis van zijn revolte in 2002. Die betekenis wordt m.i. echter nog onvoldoende onderkend. Vandaar dat ik daar hier nog eens nader op wil ingaan. Alvorens dat te doen, wil ik eerst nog even stilstaan bij de demonisering van Fortuyn omdat dat in de media bij herdenkingen van de moord op hem nauwelijks nog aandacht krijgt.

Demonisering
Nederland bood altijd het toonbeeld van een lieve democratie, waarin een politieke moord ondenkbaar leek, aldus Eerste Kamervoorzitter Gerrit Braks in zijn herdenkingstoespraak een dag na de moord op Pim Fortuyn vijf jaar geleden. Maar zo lief is onze democratie als het erop aankomt toch niet. Wel is zij dankzij onze consensustraditie minder hard en agressief dan het Angelsaksische model van democratie waar twee grote partijen keihard met elkaar om de macht strijden. Lief is zij ook alleen voor wie deel uitmaakt van de gevestigde politieke families, ons soort mensen, zoals Fortuyn niet zonder enige ironie placht te zeggen. Die ontzien elkaar meestal redelijk omdat zij elkaar altijd weer nodig hebben. Maar wie als buitenstaander het lef heeft in te breken in het gevestigde partijpolitieke bestel en in de ogen van het politieke establishment op populistische wijze gevestigde machtsposities serieus in gevaar brengt zoals Fortuyn in 2002 onverhoeds deed, die wordt ongenadig aangepakt en onderuit gehaald. Dat heeft Fortuyn figuurlijk en letterlijk aan den lijve ervaren. Via demonisering van zijn politieke visie en politieke karaktermoord op zijn persoon is dat tenslotte uitgelopen op de politieke moord die wij vandaag opnieuw herdenken.

Als we nog eens op een rijtje zouden zetten wat Fortuyn van de zijde van de gevestigde politiek allemaal over zich heen gekregen heeft om hem in een zo kwalijk mogelijk daglicht te plaatsen, dan is dat hoogst gênant voor al die politici, wetenschappers en journalisten die daaraan mee gedaan hebben en daaraan nu liever niet meer herinnerd willen worden. Ik heb dat indertijd wel gedaan in mijn boek over de Fortuyn-revolte en daarna is dat eveneens gedaan door de docent filosofie en Nederlandse letterkunde René Marres. Maar die kwalijke bestrijdingswijze van de Fortuyn-revolte krijgt bij herdenkingen van de moord op hem in de media nog altijd weinig aandacht. Telegraaf-columnist Kees Lunshof presteerde het overigens de demonisering van Fortuyn nog eens dunnetjes over te doen door hem op 6 mei jl. in zijn krant opnieuw op denigrerende wijze te diskwalificeren als relnicht en doorgeslagen extremist die op de onderbuikgevoelens van het kuddevolk politiek gewin zocht. Wat dat laatste betreft, is het onder de kranten niet vooral de Telegraaf die graag appelleert op die onderbuikgevoelens van het kuddevolk?

Een intrigerende vraag voor Fortuyn-kritici was aanvankelijk hoe de onverhoedse politieke opgang van Fortuyn te verklaren? Jarenlang gold hij in kringen van de gevestigde politieke en journalistiek als een herkenbare schertsfiguur die aan de zijlijn wel wat politiek kabaal mocht maken omdat dat geen echt politiek gevaar opleverde. Toen hij via Leefbaar Nederland en daarna de LPF plotseling de kans kreeg het boegbeeld te worden van een serieus te nemen politiek alternatief, werd dat echter anders en werden onmiddellijk alle invectieven uit de kast gehaald om het volk diets te maken dat een groot gevaar ons land bedreigde. Een nieuwe Mussolini zou zijn opgestaan, riepen om enkele onheilsprofeten uit dat geruchtmakende jaar 2002 te citeren de toenmalige VVD-voorzitter, Volkskrant-columnist Jan Blokker, PvdA-ideoloog Bart Tromp en Manuel Kneepkens van de Stadspartij die Fortuyn ook opvoerde als fascist in Armani-pak. Op systematische wijze werd Fortuyn in de hoek gedrukt van een naar racisme en fascisme riekende politieke oriëntatie. In het Historisch Nieuwsblad deden Nederlandse historici hun best om de nieuwe politiek van Fortuyn op één lijn te stellen met die van de NSB. Marcel van Dam had dat al eerder gedaan. Als we Fortuyn in historisch perspectief willen plaatsen, dan staat hij veeleer in de traditie van de democratische patriottenbeweging eind 18e eeuw. Hij verwijst daar zelf ook nadrukkelijk naar, met name naar het befaamde geschrift Aan het volk van Nederland van de patriottische voorman J.D. van der Capelle.

Die demonisering van Fortuyn is daarom zo gênant voor zijn politieke vijanden omdat de gevestigde partijen van links en rechts zijn politieke programma na zijn dood in vergaande mate overgenomen hebben. Zij namen zodoende in feite hun met veel tamtam gelanceerde beschuldigingen van racisme en fascisme zelf niet eens serieus. Maar wel hebben zij ermee bereikt dat Fortuyn grote moeite had mensen met de nodige kwaliteiten voor de lijst van zijn ijlings opgerichte partij aan te trekken omdat velen ervoor terug schrokken besmet te raken met het voor hun carrière uiterst schadelijke virus van racisme en fascisme waarmee de vijanden van Fortuyn zijn nieuwe politiek inmiddels geïnfecteerd hadden. En dat is Fortuyn noodlottig geworden.

Door de moord op hem bleef de LPF die organisatorisch nog helemaal in de steigers stond, verweesd en stuurloos achter. Uitsluitend dankzij de revolte van Fortuyn tegen de gevestigde politiek behaalde die plotsklaps politiek onthoofde partij liefst 26 kamerzetels. In plaats van zich eerst te concentreren op de opbouw van de partij en op het scheppen van de nodige samenhang in de ijlings bij elkaar getrommelde kamerfractie van veelal politiek onervaren lieden toonde de leiding van die fractie zich onmiddellijk bereid regeringsverantwoordelijkheid op zich te nemen hoewel dat op dat moment haar krachten verre te boven ging. Zij beschikte niet eens over eigen gekwalificeerde ministerskandidaten. Bovendien ging zij daarmee in tegen hun vermoorde leider. Die had namelijk een duidelijke voorkeur voor een zakenkabinet, met andere woorden een extraparlementair kabinet dat regeert met wisselende meerderheden. Dat had een heel welkome bijdrage kunnen leveren tot herstel van het dualisme tussen regering en parlement dat in onze partijendemocratie weinig meer voorstelt en in het voetspoor van Thorbecke ook sterk de voorkeur had van Fortuyn. Zoals ik eerder al uiteengezet heb was dat besluit om zonder de nodige waarborgen deel te nemen aan een nieuw kabinet een grandioze blunder en is dat ook spoedig afgestraft met de val van het eerste kabinet-Balkenende. Voor de gevestigde politiek was die val een ‘blessing in disguise’. Het leidde het roemloze einde in van de LPF. Dat Fortuyn zelf al de voorwaarden gecreëerd had voor die tragische afgang zoals R. Bouwman in HP/De Tijd (van 4 mei jl.) beweert, valt hem m.i. slechts ten dele toe te rekenen. Zoals gezegd moest Fortuyn niet alleen in ijl tempo een kandidatenlijst voor de Tweede Kamer samenstellen, bovendien bedankten velen die hij vroeg voor de eer van volksvertegenwoordiger omdat zij liever niet geassocieerd wilden worden met een partij die door de hetze tegen Fortuyn zo omstreden geraakt was. Desondanks is de Fortuyn-revolte m.i. in velerlei opzichten succesvol geweest.

Historische betekenis
Wat is achteraf de historische betekenis van zijn revolte? Wat politieke vijanden aanvankelijk trachtten te bagatelliseren als een incident, een mediahype, een kwalijke massahysterie, wordt nu in de politieke literatuur evenals in de media aangemerkt als een reële politieke breuk in de Nederlandse politieke ontwikkeling. Vandaar dat na zijn verscheiden dan ook gesproken wordt van het post-Fortuyn tijdperk. Een van de grote veranderingen die dat tijdperk kenmerken is het feit dat onze Nederlandse identiteit dankzij Fortuyn een serieus te nemen politiek thema geworden is. Sinds de jaren zestig werd dat jarenlang als iets volstrekt irrelevants beschouwd. Wie dat thema wel serieus nam, werd al gauw geassocieerd met hoogst bedenkelijke nationalistische sentimenten, met cultureel racisme e.d. en daarmee in een foute hoek weggezet. Dat heb ik ook zelf ervaren. En dat overkwam Fortuyn ook nog. Door op te komen voor zo iets oudbakkens als een Nederlandse identiteit zou hij de geur verspreiden van een kwalijk riekend spruitjesnationalisme. En wat naar spruitjes riekt deugt sinds de jaren zestig volstrekt niet meer, hoewel spruitjes toch een gezonde groente is.

Maar wat zien we de laatste jaren? Nu hebben we ineens een breed gedragen nationale trots nodig, een hernieuwde en herkenbare Nederlandse identiteit om onze omgang met nieuwkomers tot een succes te maken zoals D66-coryfee Brinkhorst in 2005 betoogde in zijn toespraak bij de opening van het academische jaar van de Leidse Universiteit. Tot dan toe was dat in zijn partij een heel foute, want rechtse opstelling geweest evenals trouwens in de PvdA. Maar ook daar heeft de Fortuyn-revolte een omwenteling teweeg gebracht. PvdA-leider W. Bos pleit nu eveneens met veel aplomb voor herstel van onze nationale trots, ja voor het cultiveren van de Nederlandse droom, nog niet zo lang geleden een vloek in de linkse kerk. Fortuyn heeft daarmee op doeltreffende wijze afgerekend met de linkse weg-met-ons-mentaliteit, die jarenlang tot de goede toon behoorde wilde men meetellen in politiek correct geachte kringen.

Die mentaliteit had o.a. ook tot gevolg dat de integratie van allochtonen in onze samenleving en cultuur jarenlang niet serieus genomen is, ja zelfs met een racistische mentaliteit geassocieerd werd. Het is vooral dankzij de revolte van Fortuyn dat die integratie nu een belangrijk onderdeel geworden is van het regeringsbeleid. Tot het beleid van het nieuwe kabinet behoort nu ook het voornemen om de Nederlandse taal als cruciaal element van onze Nederlandse identiteit in de grondwet te verankeren. Dat is geen overbodige luxe, gezien de neiging van velen in dit land hun taal louter te waarderen als middel tot communicatie. Daardoor is die taal heel kwetsbaar geworden tegenover het oprukkende Engels als wereldtaal. Er zijn zelfs al meerdere pleidooien gehouden voor afschaffing van het Nederlands ten gunste van het Engels. Wat stelt die Nederlandse identiteit eigenlijk nog voor? Wat bindt ons als Nederlanders nog, is een vraag die sinds de jaren zestig jarenlang in progressief geachte kringen gesteld werd. Toch is die vraag niet zo moeilijk te beantwoorden als men enig historisch besef heeft. Wat ons bindt is namelijk een gemeenschappelijk verleden met al de conflicten die daarvan deel uitmaken. Dat is een gemeenschappelijke taal en cultuur. En dat is uiteraard ook een gemeenschappelijke toekomst. Met zijn revolte heeft Fortuyn een belangrijke impuls gegeven aan de politieke discussie over de Nederlandse identiteit en mede ertoe bijgedragen haar te bevrijden uit de ideologische en verzuilde denkcategorieën die die discussie zo lang belast en beperkt heeft.

Zijn opkomen voor die identiteit als relevante politieke en maatschappelijke factor neemt niet weg dat Fortuyn tegenover bepaalde aspecten van die identiteit niet kritiekloos stond. Zo had hij een broertje dood aan het eindeloos polderen over urgente problemen en de stroperige en halfslachtige besluitvorming die daarvan het gebruikelijke gevolg is. Heel weinig op had hij ook met de diepgewortelde regententraditie in dit land, waardoor het volk aan de basis, zoals de rebellerende generatie van de jaren zestig dat placht te noemen, zoveel mogelijk op afstand van politieke besluitvorming wordt gehouden. Vandaar de weerzin van onze politieke elites tegen referendum en volksinitiatief, al hebben we wel een staatscommissie-Biesheuvel gehad die daar in de jaren tachtig op krachtige en overtuigende wijze voor gepleit heeft. Maar dat pleidooi is toen door de gevestigde politiek volstrekt genegeerd. Als gevolg van die regententraditie is de Europese integratie ook zo lang een exclusieve aangelegenheid geweest van politieke en bestuurlijke elites. In een moment van politiek verstandsverbijstering heeft de gevestigde politiek niettemin besloten plotsklaps en in een vloek en een zucht een adviserend referendum te houden over zo’n complexe materie als Europese grondwet zonder het volk daarover eerst voldoende te informeren, ervan uitgaande dat het volk daar zondermeer vóór zou zijn.

Na de Fortuyn-revolte is opnieuw gebleken hoezeer de gevestigde politiek vervreemd geraakt was van wat onder het volk leeft. Fortuyn was zelf volstrekt niet tegen Europese integratie. Hij vond dat een uniek project. Alleen had hij er bezwaar tegen dat onze Nederlandse soevereiniteit en identiteit daaraan teveel en te nonchalant ondergeschikt gemaakt werden wat jarenlang deel uit gemaakt had van politiek correct denken. Tijdens de Fortuyn-revolte werd hij om die reden nog als exponent van rechtspopulisme beticht. Nu vindt zijn standpunt ook op dit punt van rechts tot links brede weerklank.

Tot de historische betekenis van de Fortuyn-revolte reken ik ook dat hij op overtuigende wijze niet alleen de problematische kloof tussen de gevestigde politiek en de burgers aan het licht gebracht heeft maar ook die tussen de media en de burgers. Achteraf heeft de professionele journalistiek ruiterlijk erkend hoezeer zij zich aanvankelijk verkeken heeft op de politieke onvrede onder het volk die Fortuyn onverhoeds op zo succesvolle wijze wist te vertolken.

De sluimerende crisis van onze representatieve democratie die tijdens de Fortuyn-revolte nog sterker dan voorheen aan het licht kwam, duurt nog onverminderd voort, al probeert het nieuwe kabinet daar wat aan te doen door in de eerste honderd dagen zijn oor te luister te leggen bij voornamelijk georganiseerd Nederland. Maar de gevestigde politiek weigert nog altijd onze democratie meer representatief te maken, bijvoorbeeld door onze gezagsdragers direct te laten kiezen en via referenda het volk meer bij grote kwesties die ons allen aangaan te betrekken. Wel is sinds de jaren zestig een reeks van rapporten van staatscommissies en andere gremia verschenen om daar wat aan te doen. Maar daar gebeurt allemaal niets mee. Een enorme verspilling van politieke creativiteit en energie en uiteraard ook van publieke middelen. Het nieuwe kabinet heeft ook niets gedaan met de voorstellen van de vorig jaar ingestelde Nationale Conventie. Dat duidt er opnieuw op dat de gevestigde politiek wat haar eigen functioneren betreft nog weinig geleerd heeft van de historische betekenis van de Fortuyn-revolte.

Meer nog dan voorheen heeft die revolte ons geleerd dat het electoraat in vergaande mate losgeraakt is van de oude ideologische scheidslijnen waaraan ons partijpolitieke bestel nog steeds zijn bestaansreden ontleent, maar die door kiezers bij iedere verkiezing met groot gemak overschreden worden. De onverwacht grote winst die het CDA bij de verkiezingen van 15 mei 2002 wist te behalen dankte die partij zeker niet aan zijn hernieuwde ideologische oriëntatie zoals wel beweerd is, maar voornamelijk aan strategisch stemgedrag dat steeds meer de verkiezingsuitslag bepaalt. Veel potentiële Fortuyn-kiezers die in de lijst van de LPF na de plotselinge dood van Fortuyn weinig vertrouwen meer hadden, konden hun oppositie tegen Paars toen alleen nog kenbaar maken door op het CDA te stemmen. En dat hebben zij dan ook in groten getale gedaan, hoewel het CDA in zijn oppositie tegen Paars weinig succesvol was geweest zoals tot kort voor de moord op Fortuyn uit de peilingen duidelijk gebleken is. Dankzij de Fortuyn-revolte heeft het CDA zich succesvol kunnen herstellen van zijn pijnlijke politieke terugval in de jaren negentig en heeft het daarom op de keper beschouwd het meest geprofiteerd van de Fortuyn-revolte.

Het onverwacht grote succes van de Fortuyn-revolte heeft zonneklaar aangetoond dat de uitslag van de politieke concurrentiestrijd niet langer bepaald wordt door de oude ideologische scheidslijnen van de oude politiek, maar door de wijze waarop actuele politieke thema’s en strijdpunten aangepakt worden en het vertrouwen dat concurrerende partijleiders inboezemen om leiding te geven aan het te voeren beleid. Niet langer de ideologie van de oude politiek, maar de persoon van de politieke leider als persoonlijke belichaming van een aansprekende politieke visie bepaalt steeds meer de uitkomst van de politieke concurrentiestrijd. Ook dat heeft de Fortuyn-revolte meer dan voorheen aan het licht gebracht.

Onze klassieke partijen raken steeds meer maatschappelijk ontworteld en daardoor in toenemende mate afhankelijk van staatssteun. Zij moeten hun bestaansreden bij iedere verkiezing opnieuw waarmaken en nieuwe politieke concurrentie het hoofd bieden. Vandaar dat politieke marketing zo in de lift zit in de strijd om het politieke voortbestaan. Politieke partijen krijgen daardoor steeds meer het karakter van politieke ondernemingen, geleid door politieke entrepreneurs en Fortuyn is daarin op succesvolle wijze voorop gegaan, al is zijn politieke initiatief in de knop gebroken door de politieke moord die we vandaag herdenken. Zijn revolte heeft ook op dit punt niettemin een nieuwe trend gezet. In de geest van de oude politiek dienen politieke partijen zich nog te presenteren als maatschappelijke vereniging. Naar aanleiding van de partij van Wilders die slechts strikt formeel een vereniging is is de vraag gerezen of we nog moeten vasthouden aan die verenigingsvorm. Waarom, aldus de Leidse politicoloog Andeweg, niet ook stichtingen en natuurlijke personen laten deelnemen aan verkiezingen. Het is, zo vindt hij, aan de kiezers en niet aan de wetgever om uit te maken op wat voor partij zij willen stemmen.

Zoals gezegd hebben de politieke vijanden van Fortuyn hardnekkig geprobeerd zijn revolte in een extreem-rechtse hoek te manoeuvreren. Ik heb dat van stonde af aan bestreden. Kenmerkend voor zijn politieke opstelling was juist dat hij zich nadrukkelijk distantieerde van het oude en simplistisch geworden links-rechts schema. Ik buig niet naar links en ik buig niet naar rechts, verklaarde hij nadrukkelijk aan het begin van zijn politieke carrière. En dat was geen loutere verkiezingskreet. Als we zijn politieke programma onbevooroordeeld analyseren dan zien we daarin een duidelijke vermenging van linkse en rechtse ideeën en actiepunten. Dat zowel links als rechts geheten partijen met de politieke erfenis van Fortuyn aan de haal zijn gegaan illustreert opnieuw dat Fortuyn zich had losgemaakt van dat simplistische links-rechts schema. Het Britse dagblad The Daily Telegraph vergeleek zijn programma dan ook met de derde weg van de Britse New Labour-leider Tony Blair. Juist door die combinatie van linkse en rechtse ideeën had Fortuyn zich ideologisch ongrijpbaar gemaakt en was hij niet in een ideologisch, i.c. extreem-rechts hokje te vangen, hoe hardnekkig zijn vijanden dat ook geprobeerd hebben. Zijn pleidooi voor herstel van de menselijke maat als reactie op de praktijk van schaalvergroting in onderwijs, landbouw, medische zorg, gemeentelijk bestuur e.d. dat aanvankelijk werd weggehoond als nostalgie naar de spruitjeslucht van de jaren vijftig, maar nu brede weerklank vindt, dat pleidooi staat haaks op alles wat zweemt naar politiek extremisme.

De linkse kerk heeft zich jarenlang opgeworpen als toonbeeld van intellectuele en morele superioriteit. Tot de historische betekenis van de revolte van Fortuyn reken ik ook de wijze waarop hij die pretentie ontmaskerd heeft als een leeggelopen ballon. In linkse kringen spreekt men nu zelf niet voor niets over de ideologische leegte van links. Als na de Fortuyn-revolte gesproken wordt over Nederland als een natie in verwarring, betreft dat voornamelijk links georiënteerd Nederland.
Dat beklaagt zich nu over de intolerante sfeer die kenmerkend is voor het post-Fortuyn tijdperk en brengt dat in verband met Fortuyns meest bekende leuze: ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg. Maar die leuze was een normale historische reactie op de sinds de jaren zestig heersende cultus van links georiënteerd politiek correct denken. Dat was zelf een saillante uiting van politieke intolerantie. Standpunten die daarvan afweken en die nu vrij algemeen aanvaard zijn, werden toen onmiddellijk met kwalijke etiketten zoals racisme en fascisme gestigmatiseerd. Velen raakten daardoor zo geïntimideerd dat zij maar hun mond hielden. Het fenomeen van de zwijgende meerderheid is daardoor ontstaan. De Fortuyn-revolte heeft die zwijgende meerderheid een stem gegeven en velen die daartoe behoorden gemobiliseerd tegen de gevestigde politiek. Dat is onmiddellijk als populistische reactie gebrandmerkt. Maar het populisme van Fortuyn was door en door democratisch. Hij signaleerde en agendeerde lange tijd niet of onvoldoende erkende problemen, corrigeerde het naar binnen gekeerde politieke bestel en beoogde zodoende een herstel van de omstreden geraakte legitimiteit van de Nederlandse partijpolitiek.

De herdenking van de politieke moord op Fortuyn staat van stonde af aan in het teken van zijn strijd voor het vrije woord. Die strijd gaat onverminderd voort. Uit een onlangs gepubliceerd onderzoek dat verricht werd in opdracht van het Nationale Comité 4 en 5 mei blijkt namelijk dat liefst 38 procent van de ondervraagden niet voor zijn of haar mening durft uit te komen.

Sinds de Fortuyn-revolte verkeert Nederland in een snelkookpan. Politieke verhoudingen en ijkpunten die ideologisch vast verankerd leken zijn vloeibaar geworden en bieden niet langer het nodige houvast. Links is niet meer links en rechts is niet meer rechts, zoals de Nijmeegse politicoloog Graham Lock onlangs opmerkte naar aanleiding van de Fortuyn-revolte. Aan de vooravond van de herdenking op 6 mei 2003 van de moord op Fortuyn schreef NRC Handelsblad: “Vriend en vijand zijn het erover eens dat Fortuyn het voorspelbare en tam geworden politieke debat in Nederland nieuw leven ingeblazen heeft en kwesties gepolitiseerd waarop de politiek haar greep verloren had.” Bij de herdenking in dat jaar is ook de vraag geopperd of zijn politieke revolte een vervolg zal krijgen. HP/De Tijd sprak in dit verband over de vacature-Fortuyn. Met Geert Mak zag dat blad toen in de Fortuyn-revolte een voor-revolutie. Een opinie-onderzoek van Intermart een jaar later bevestigde die vacature. Ruim 49 procent van de bevolking, zo bleek daaruit, vindt dat Nederland een nieuwe Pim Fortuyn nodig heeft.

Als de Fortuyn-revolte iets duidelijk gemaakt heeft is het toch wel de grote kwetsbaarheid van de oude politiek. Hoe valt anders te verklaren dat zij door een lange tijd volstrekt niet serieus genomen politieke buitenstaander als Fortuyn in luttele maanden zo in het nauw gedreven kon worden en zich alleen nog staande wist te houden door tegen hem een bijzonder venijnige hetze te ontketenen die hij niet overleefd heeft.

We zijn nu vijf jaar verder. De Nederlandse politiek lijkt nu weer in oude sporen teruggevallen. Maar schijn bedriegt. Ik ga niet zover als de Tilburgse bestuurskundige Marcel Boogers die meent dat politieke partijen als intermediair tussen burgers en de overheid hun langste tijd gehad hebben. Wel geldt dat voor de oude partijpolitiek. In het 24e jaarboek van het democratisch socialisme van de Wiardi Beckman Stichting getiteld Politieke partijen op drift werden de oude partijen opgevoerd als oude diva’s die hun vergane glorie onder dikke lagen make up en flatteuze kledij proberen te camoufleren.

Dankzij de geaborteerde Fortuyn-revolte heeft de oude partijpolitiek uitstel van executie gekregen. In bepaalde opzichten heeft zij wel wat geleerd van zijn revolte, maar nog lang niet genoeg. Alle reden dus om de oude partijpolitiek kritisch te blijven volgen en zonodig met nieuwe initiatieven in de politieke ring te springen om de oude politiek in de geest van de Fortuyn-revolte opnieuw uit te dagen en nieuwe wegen te verkennen naar de toekomst van dit land en van Europa dat sinds de jaren vijftig onlosmakelijk deel uitmaakt van onze gemeenschappelijke toekomst.


Bewerking van een toespraak, op 6 mei jl. in Rotterdam gehouden bij de herdenking van de politieke moord op Fortuyn

Labels: ,