Free Image Hosting at www.ImageShack.us

- - - ID : Naar een identitaire stroming in Nederland ! - - -

vrijdag, augustus 25, 2006

Europa centrum voor Islamitisch streven en macht ! op NOVOPRESS, augustus 2006.

(Novopress) - Europa is het middelpunt voor rekrutering en uitbreiding voor verscheidene bundelingen van Islamitische groepen en activiteiten geworden, van het Moslim-Broederschap (Muslim Brotherhood) tot de Salafisten die in Irak vechten en voor Afghanistan aanwerven. Er heerst de nodige spanning tussen en onder deze groepen, maar wat deze groepen gemeenschappelijk hebben is een duidelijke visie van wat zij willen doen en waarom. Dat blijkt uit het hele onderzoek rondom de geplande aanslagen in Engeland.

Misschien de interessantste handeling, en één met grote implicaties op lange termijn, zijn de (grotendeels succesvolle) inspanningen door deze groepen om grote hoeveelheden onroerend goed te kopen, grondgebied dat effectief "Moslim" land wordt zodra het in de handen van groepen Islamieten is. Sommige groepen ondertekenen overeenkomsten om te waarborgen dat zij slechts het land aan andere Moslims zullen verkopen.

Het Moslim-Broederschap, in het bijzonder, is actief in investeringen in instellingen en ondernemingen in heel Europa, hetgeen de grondslag legt voor het toekomstige netwerk dat snel en met grote flexibiliteit zal moeten kunnen reageren in het geval van een actie of optreden op of tegen de financiële structuur van de groep.

De recent ontwikkelde structuren worden grotendeels ontworpen om verschillende groepen binnen het internationale Broederschap toe te staan financieel zelfverzorgend te worden, misschien in afwachting van de toekomstige activiteiten van de wetshandhaving tegen Ikwan. Het zal hen ook helpen te verzekeren dat hun aanwezigheid permanent zal blijven, gezien de bezittingen die zich uitbreiden. De groei naar de vorming van een (Islamitische) staat binnen een (Europese) staat is daarmee een onvermijdelijk feit.

Het grootste deel van het geld voor Ikwan en andere groepen komt uit de gebruikelijke bronnen, Saoedi-Arabië, en groeiende, Koeweit. De belangrijkste financiële huizen van het Golf-gebied kanaliseren tientallen miljoenen dollars richting de instellingen en de bedrijven van het Broederschap als onderdeel van hun wettige economische activiteiten.

De aankoop van bezit en goederen is een strategie die Ikwan in de Verenigde Staten heeft herhaalt, waar de aan de broederschap gelieerde groepen onlangs voor tientallen miljoenen dollars aan onroerende goederen hebben opgekocht, vaak met buitenlandse bedrijven die als buffer optraden en allerlei holdings creërden die het geld door veelvoudige lagen filtreerden zodat het bijna onmogelijk te traceren blijkt te zijn.

Dit onderstreept slechts het feit dat deze groepen, ondanks de behoorlijke meningsverschillen onderling, een lange termijnplanning hebben van infiltratie en activiteiten in de, nog, niet door Moslims gedomineerde Westerse wereld. Deze groepen hebben strategieën lopend van 10 jaar tot 50 jaar.

Als reactie, blijven de regeringen van Europa en de Verenigde Staten deze groepen toestaan te groeien en blijven zij de "gematigde" elementen zoeken die als tegenhanger van de "radicale" elementen kunnen worden omhelst en geknuffeld.

Wij hebben geen plan. Zij wel. De geschiedenis toont aan dat die wie plannen hebben, vooruit durven te kijken en een coherente strategie hebben, gewoonlijk winnen. Wij winnen niet !

Richting dramatische demografische veranderingen ? op NOVOPRESS

(Novopress) - De laatste cijfers (over de eerste helft van 2006) van het CBS (Centraal bureau voor de Statistiek) laten zien dat de bevolking van Nederland nauwelijks meer groeit.

"Vooral de sterke toename van de emigratie zet een rem op de bevolkingsgroei." De helft van deze emigranten betrof in Nederland geborenen. Nederlanders die het hier wel gezien hebben en hun heil elders in de wereld zoeken. De andere helft betrof voormalige immigranten die weer vertrokken. Opmerkelijk is het dat hiertoe ook de 'asielzoekers' uit Afrika en voormalig Joegoslavië worden gerekend.

Als we hierbij het CBS-bericht nemen van 31 juli over de samenstelling van de bevolking in de grote steden, dan kunnen we niet anders stellen dan dat we richting een dramatische demografische verandering gaan.

Aangevuld met de berichten over de 'vergrijzing', lijken we naar een samenleving te gaan gedomineerd door van oorsprong niet-westerse allochtonen. Een toekomst die ons, in het kader van sociale zekerheden, niet veel goeds zal beloven.

Novopress heeft de hand weten te leggen op een aantal bijzondere en opmerkelijke overheidsadviezen in het kader van het hier boven staande en zijn druk doende deze informatie te organiseren en te vormen tot een bijzonder artikel;. U hoort van ons !

Nederlanderschap: Wat ons verenigt ! in ELSEVIER

(Elsevier.nl) Omslagartikel - Wat houdt het eigenlijk in, Nederlander zijn? De sleutel tot het Nederlanderschap is kennis van de vaderlandse geschiedenis.

Patriottisme en vaderlandsliefde zijn stoffige begrippen geworden, zelfs taboe. De geringe kennis van de vaderlandse geschiedenis heeft daaraan bijgedragen. Wie weet nog wat de Acte van Verlatinghe is? Of waar de nationale kleur oranje vandaan komt? De hoogtepunten uit het verleden van Nederland op een rij.

Decennialang gold patriottisme als 'fout’. Progressieve geesten stelden vaderlandsliefde sinds de jaren zestig gelijk aan nationalisme of zelfs aan fascisme. En iedereen wist waar dat in nazi-Duitsland toe had geleid. Het ging zover dat het vaderlandse verleden nagenoeg uit het geschiedenisonderwijs werd geschrapt. Kennis van de eigen geschiedenis zou immers niet bijdragen aan de vorming van 'kritiese burgers’. Onder het motto 'de wereld is ons vaderland’ leerden generaties Nederlanders meer over het verleden van, zeg, Chili dan over 'hun’ Nederland.

Patriottisme degenereerde tot een sluimerend nationaal gevoel dat alleen nog sporadisch opvlamde in het voetbalstadion – hup Holland hup. Verder kwam het niet. Toen individualisering en mondialisering Nederlanders deden snakken naar saamhorigheid waren ze gedwongen daarnaar te zoeken in de regio. Terwijl de Europese eenwording de nationale munt opslokte en de Engelse taal zich stevig nestelde in het Nederlands, bereikte de popmuziek uit de streek (Bløf, Rowwen Hèze, Skik) een ongekende populariteit. Regionalisme werd zo een vorm van alternatief patriottisme.

Het taboe op vaderlandsliefde vertaalde zich ook in het immigratiebeleid. Nieuwkomers hoefden zich de Nederlandse cultuur niet eigen te maken. 'Integreren met behoud van eigen identiteit’ heette dat. Ironisch genoeg zijn het juist de slecht geïntegreerde immigranten die nu zorgen voor een terugkeer van het patriottisme. Want hun gebrekkige integratie dwingt na te denken over de vraag wat Nederlander-zijn precies inhoudt en hoe je dat kunt worden.

In juni stelde het kabinet voor om immigranten die Nederlander willen worden een Verklaring van Verbondenheid af te laten leggen. Nieuwe Nederlanders zouden daarbij moeten beloven de 'Nederlandse rechtsorde te respecteren en de plichten te vervullen die uit het Nederlanderschap voortvloeien’. Maar anders dan de Verklaring van Verbondenheid suggereert, maakt het afleggen van een eed immigranten nog geen Nederlander.

De basis voor het Nederlanderschap is kennis van de geschiedenis van het nieuwe vaderland; de historie inderdaad die Nederlanders zelf decennialang verwaarloosden. Geschiedenis hoort immers te gaan over zaken die Nederlanders verbinden, en zonder verbinding is er geen gezamenlijk lot, schrijft historicus Arie van Deursen in De last van veel geluk, het eerste deel van een negendelige reeks over de geschiedenis van Nederland.

Het verleden moet een nieuw wij-gevoel creëren. Maar is dat genoeg? Nee, het moet natuurlijk wel een verleden zijn waarop nieuwe Nederlanders trots kunnen zijn. Bij een volk van slavenhandelaren, nazi-heulers en koloniale tirannen, zoals Nederlanders sinds de jaren zestig werden voorgesteld, wil niemand horen.

Een prachtig voorbeeld van hoe het wel moet, gaf Fouad Laroui vorig jaar in de Volkskrant. De schrijver van Marokkaanse afkomst beschreef het gekibbel in 1989 tussen de toenmalige Franse president François Mitterrand en de Britse premier Margaret Thatcher. Mitterrand beweerde dat de Fransen tijdens de Franse revolutie in 1789 de democratie uitvonden. Thatcher beweerde dat de Britten met hun Bill of Rights van 1688 de Fransen een eeuw voor waren. Een jaar later las Laroui in Nederland over de Acte van Verlatinghe, de Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring uit 1581: 'Ik kon mijn ogen niet geloven. Ze konden wel inpakken, de Engelsen en de Fransen! Hier werd de essentie van het hele politieke denken van de moderne tijd verwoord.’ Twee eeuwen voor de Franse revolutie en een eeuw voor de Bill of Rights was in Nederland al besloten dat het volk de baas was.

De Acte van Verlatinghe is slechts een van de feiten uit de geschiedenis waarop alle Nederlanders trots kunnen zijn. Elsevier selecteerde een aantal zaken uit het verleden die Nederlanders definiëren en kunnen verbinden. Samen met de symbolen van de Nederlandse eenheid vormen ze een handboek voor de patriot. Niet alleen voor nieuwe Nederlanders, maar ook voor hen die de Nederlandse geschiedenis sinds de jaren zestig niet meekregen door het taboe op vaderlandsliefde. Wil geschiedenis het middel zijn dat Nederlanders bindt, dan moeten immers alle Nederlanders er kennis van nemen.

Bron: Elsevier
Zie voor het gehele omslagartikel: Elsevier
Incl. kaders: WANNEER MAG DE VLAG UIT ?; RIJKSWAPEN; VOLKSLIED; STAATSINRICHTING; Etc.

11 CLICHÉS OMTRENT IMMIGRATIE door Guillaume FAYE op VJWestland.tk

Nota: de onderstaande tekst is een vertaling van een fragment uit een werk van de Franse filosoof Guillaume Faye. De tekst is dan ook in belangrijke mate gericht op de Franse situatie, maar deze verschilt weinig of niets met de situatie in Vlaanderen, Nederland en de rest van West-Europa.

In 'De Kolonisatie van Europa' schrijft Guillaume Faye dat men niet meer kan spreken van immigratie, maar eerder van kolonisatie door grote bevolkingsgroepen uit Afrika, Noord-Afrika en Azië; dat de Islam een verovering van Frankrijk en Europa onderneemt; dat de 'criminaliteit der jonge allochtonen' het begin is van een burgeroorlog; dat wij overweldigd worden door een allochtone bevolkingsexplosie en dat om demografische redenen een islamitische macht zich zal vestigen in Frankrijk, allereerst op lokaal stedelijk niveau en vervolgens wellicht op landelijk niveau.


De 11 clichés en foutieve ideeën omtrent immigratie en Islam

Cliché nr. 1:
"Wij zijn het die de immigranten lieten komen, want ze waren economisch onontbeerlijk. Zij waren en bleven de motor van de economische groei."

Thierry Desjardin vernietigt in zijn essay "Brief aan de president naar aanleiding van de immigratie" dit cliché dat hij als volgt formuleerde: "Wij lieten hen komen, wij hadden hen nodig". In feite rekruteerden de werkgevers vanaf 1960 tot 1973 in Noord-Afrika volgzame en goedkope arbeidskrachten met de medeplichtigheid van de vakbonden, terwijl Europese arbeidskrachten niet ontbraken! We hadden hen dus niet 'nodig', maar het uitbuitende kapitalisme had hen nodig. Dat was een economische vergissing, een kortzichtige berekening; want deze immigratie beperkte het beroep op investeringen; de Europese landen die geen beroep hebben gedaan op Noord-Afrikaanse arbeidskrachten hebben een krachtiger economische groei gekend dan Frankrijk.

Sedert 1973 vindt de aankomst van migranten plaats onder 'druk', dat wil zeggen dat ze komen doordat ze zich opdringen. Het is hun belang om te emigreren, niet het onze. Een allochtone werkloze of bijstandstrekker leeft hier beter dan al werkend in zijn thuisland. Met de massale komst van illegalen sedert het midden van de jaren 70, ziet men dat het niet Europa is dat een beroep doet op de allochtonen uit economische behoefte, maar dat zij zichzelf opdringen. De aanwezigheid van immigranten (genaturaliseerd of niet) is een rem op de economische groei door hun enorme kosten, hun lage niveau van deskundige vakbekwaamheid, ondanks alle opleidingen die men hen aanbiedt, en het is ook de reden van een algemene verslechtering van de kwaliteit van het leven en de sociale samenhang.

Contra-slogan: "De overgrote meerderheid der allochtonen is hier op vrijwillige basis en is een rem op de economische groei, de werkgelegenheid, het niveau en de kwaliteit van het leven."

Cliché nr. 2:
"Zij doen het werk dat de Fransen niet willen doen."

Zoals Alain Griotteray beschreef, is de immigrant-arbeider reeds lang vervangen door de immigrant als werkloze en uitkeringtrekker. Deze mythe van de immigrant als slaaf leidt een hardnekkig leven. Bovendien probeert de partij die hen laat binnenkomen momenteel quota op te leggen voor het in dienst nemen van de allochtonen door voor hen werkgelegenheid te reserveren waarvoor de Europese Fransen zijn uitgesloten.

Veel banen die mensen van Franse origine graag zouden willen hebben, zijn heden ten dage gereserveerd voor deze allochtonen, gemeentes van zeer grote omvang, onder anderen door ambtenarenapparaten, die een verborgen voorkeurspolitiek uitvoeren van positieve discriminatie. We spreken niet, dat is duidelijk, over banen voor jongeren en banen in het kader van solidariteitscontracten.

Contra-slogan: "Zij beperken de omvang van de werkgelegenheid van de autochtone Fransen."

Cliché nr. 3:
"De Noord-Afrikanen en de Afrikanen zijn de Italianen en de Polen van gisteren. Frankrijk is altijd een immigratieland geweest. Er is niets veranderd."

Dit is te gek voor woorden aangezien zij geen Europeanen zijn en hun gewoontes en mentaliteit uitermate ver hier van af staan. De intra-Europese immigraties, die nooit voor problemen op het gebied van integratie gezorgd hebben, vergelijken met de massale komst van Afro-Aziatische bevolkingsgroepen staat gelijk aan het verborgen houden van de etnische realiteit van de menselijke samenlevingen. Men mag zich niet blindstaren op de notie van 'nationaliteit', een begrip zo dierbaar voor de republikeinse ideologie. Een Vlaming met de Belgische nationaliteit, een Toscaan met de Italiaanse nationaliteit, een Provençaal met de Franse nationaliteit staan veel nader tot elkaar dan, bijvoorbeeld, een Antilliaan en iemand uit de Savoye. Echter, de laatstgenoemden zijn al langer "Fransen" dan de eerstgenoemden.

Contra-slogan: "Frankrijk is nooit een land geweest met immigratiestromen van buiten Europa afkomstig. Het is een dergelijk land geworden."

Cliché nr. 4:
"Immigranten zijn slachtoffers, verstoten door racisme en economische armoede."

Het tegendeel is waar. De immigranten profiteren van veel meer hulp en sociale opleidingen dan de Fransen van origine. De jonge immigranten zijn het voorwerp van dure maatregelen om hen aan werk te helpen, bij opleidingen en scholing alsmede voor wat betreft hun vrijetijdsbestedingen. In de voorsteden leven de allochtonen op een zeer redelijk niveau, dankzij de uitkeringen en de parallelle economie. Hen voorstellen als een lompenproletariaat is bedrog. Personen zonder vaste verblijfplaats en daklozen van Afro-Aziatische origine zijn overigens zeldzaam in tegenstelling tot wat er beweerd wordt.

Veel immigranten voelen zich geenszins uitgesloten, maar sluiten zich vrijwillig uit etnische haat af van een maatschappij die zij bevechten. Hun anti-Europees racisme (de fameuze 'haat') is overigens sterker dan het vermeende racisme der autochtonen. Overigens, de vreemdelingenhaat die in Frankrijk altijd een minuscuul fenomeen geweest is (hetgeen voor de allochtonen een wonderbaarlijke mazzel is), wordt uitgelokt door de wandaden van jonge kinderen van immigranten en lijkt niet op een intrinsiek racisme tegenover Arabieren of Afrikanen.

Contra-slogan: "Immigranten worden economisch en sociaal begunstigd, ondanks de afwijzing door velen van het land van ontvangst."

Cliché nr. 5:
"De bovenmatige criminaliteit van de jonge Noord-Afrikanen komt doordat ze ontworteld zijn of (variant) omdat ze in getto's leven."

Het is deze slogan die de overheid ertoe aanzet om de allochtonen te willen spreiden over haar territorium: dit veroorzaakt dat de autochtonen opnieuw moeten vluchten (niet uit racisme, maar omdat het etnische samenwonen fysiek ondraaglijk is) en het leidt tot nieuwe getto's. Leven in getto's, of beter gezegd, vanuit hun standpunt, leven in gebieden bevrijd van de Europese wetten en welke gebieden ook nog eens onophoudelijk worden uitgebreid, dat is hun strategie.

Van de andere kant, de betrokkenen voelen zich helemaal niet ontworteld: zij nestelen zich tegelijkertijd in de islam, het arabisme en in de etnisch zwarte Amerikaanse cultuur. De gezamenlijke fenomenen van de "culturen" rap en rai (1) bevestigen dit. De salonintellectuelen, die het sociaal afwijkende gedrag van de jonge Noord-Afrikanen verklaren middels een "identiteitsverlies", een "veramerikanisering" of een in de steek laten van de Arabisch-Afrikaanse wortels ten gunste van een hallucinaties opwekkende Amerikaanse subcultuur, profileren jammerlijke onwaarheden die slechts te verklaren zijn door hun onkunde op dit gebied.

De Arabieren zijn niet veramerikaniseerd in de zin waarin de jonge Europeanen dat zijn. Deze laatsten zijn daadwerkelijk losgeraakt van hun cultuur en ontworteld, niet de eerstgenoemden. Zij behouden van de Amerikaanse cultuur slechts de component "zwarte rap", die in zijn protest antiblank is en die, als vergelding (fenomeen rai), doortrokken wordt met een beslist arabisme tot uitermate grote vreugde van de imams der voorsteden.

In tegenstelling tot de hersenschimmen van de rechtse gemeenschap die zich inbeeldt dat het islamo-arabisme van de voorsteden een uiting is van de strijd tegen het amerikanisme, moet men zeggen: de jonge immigranten hebben een tegencultuur geschapen (die tegelijkertijd een subcultuur is) welke het zwart-amerikanisme verbindt met het arabisch-islamisme.

De jonge immigranten zitten zeer goed in hun vel, maakt u zich om hen geen zorgen; zij zien zich als binnengedrongen strijders, zij vernietigen de cultuur ,maar het is niet zo dat zij zonder cultuur zijn. Ten bewijze: de houding van de jonge blanken die contact met hen hebben en die, door nadoen, hun aparte manier van spreken aannemen, hun manieren, hun muziek, zich volledig onderwerpen aan hun invloed en een verontrustende culturele achteruitgang ondergaan. We kunnen aannemen dat, om de (relatieve) vrede te bewaren en vooral als blijk van onderdanigheid, een zeker aantal jonge Europeanen zich bekeert tot de islam en zijn ondergeschiktheid aanvaardt.

Contra-slogan: Jonge immigranten nestelen zich in een nieuwe neoprimitieve cultuur en in zich uitbreidende getto's, naar hun volle tevredenheid.

Cliché nr. 6:
"De jeugdcriminaliteit onder immigranten is, evenals het geweld onder jongeren, het gevolg van werkloosheid, neoliberalisme en verharding van de economische verhoudingen."

Dit is een variant op cliché nr. 5 hierboven. Dit cliché is erop gericht de klassenstrijd te verwarren met de etnische strijd. De actuele criminaliteit komt niet voort uit de strijd der klassen.

Ik ben de eerste om de wandaden van het neoliberalisme aan de kaak te stellen, zoals de ongebreidelde vrijhandel, de autonomie van de financiële en speculatieve economie, kortom, de dictatuur van de handelsactiviteiten die de sociale verhoudingen platwalst, de onderlinge solidariteit verbrijzelt en de armoede aanwakkert. Maar toch, dit cliché snijdt geen hout.

Waarom?

1. De gemeenschapssolidariteit (in etnische zin) van de immigranten is geenszins gebroken door het neoliberalisme. Integendeel. De ontmanteling van de solidariteit betreft de Europeanen en niet de anderen.
2. Gedurende de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw, toen de werkloosheid en de armoede in Europa veel groter waren dan nu waarbij het aandeel van de jonge generaties 10 procent hoger lag en de verharding in de industrie die van tegenwoordig overtrof, werd geen enkel fenomeen van massale criminaliteit waargenomen. De Italiaanse, Spaanse, Portugese en Poolse migranten van de periode 1890 - 1960, veel armoediger dan de allochtonen van tegenwoordig van buiten de Europese Unie, veroorzaakten geen problemen de openbare orde betreffende.
3. Het geweld en de criminaliteit hebben voornamelijk betrekking op jonge Noord-Afrikanen en zeer weinig op de Aziaten (Chinezen, Pakistanen, enz.).

Het economische argument gaat dus niet op.

Contra-slogan: "De reden voor de criminaliteit en het geweld van jongeren, afkomstig uit immigratie, is endogeen (van binnenuit) en etnisch. Zij komt voort uit een etnische, haast mechanische schok, die in principe onvermijdbaar is en derhalve niet te verklaren met behulp van de gebruikelijke misdaadanalyses."

Cliché nr. 7:
"De multiraciale, multiculturele en multireligieuze maatschappij is een cultuurverrijking. De inbreng van immigranten is aanzienlijk, cultureel zowel als economisch. Leve het veelkleurige en multiraciale Europa!"

Men kent de slogan van SOS Racisme, een volgeling van Black-Blanc-Beur (2): "Frankrijk is als een mobylette, het loopt op de goede mix en smering van zijn motor."

In de geschiedenis zijn alle multiculturele en pluri-etnische maatschappijen altijd conflictueus van aard geweest en nooit creatief. Het tegenvoorbeeld daarvan is Japan, een mono-etnische samenleving. De economische impact van de immigratie qua kosten en ook sociaal gezien is enorm; het is een echte kanonskogel, veroorzaker van sociale conflicten en algemene incompetentie. De culturele en economische inbreng van immigranten is verwaarloosbaar. Noch in wetenschappelijke research, noch in het oprichten van ondernemingen, noch in de kunsten, wetenschappen, enz, hebben zij enige inbreng. Hun aandeel in de creatieve elites is heel klein in vergelijking tot hun aandeel in de bevolking, uitgezonderd de Aziaten van het verre Oosten. En dit feit is niet verklaarbaar met het argument van racisme of verstoting. Dit cliché vindt zijn oorsprong in het sociaal romantisme. Zij die het uitventen, geven als voorbeeld de Verenigde Staten: kijk, zeggen ze, hoe deze multiraciale en multiculturele maatschappij presteert! Maar het probleem, zowel van de voor- als tegenstanders van Amerika is, dat zij de USA niet kennen, waar zij nooit gewoond hebben. De Amerikaanse situatie is niet vergelijkbaar met die van Europa.

Contra-slogan: Iedere multiraciale maatschappij is multiracistisch, geen enkele multiculturele of multi-etnische maatschappij is creatief (scheppend van aard).

Cliché nr. 8:
"Er zijn in Frankrijk nu evenveel vreemdelingen als in 1936."

Dit is een van de mooiste drogredenen van tegenwoordig waarop we geregeld attent gemaakt worden door de linkse media, teneinde ons gerust te stellen, en het berust ook nog eens op statistische grondslagen die ongeveer waar zijn.

Heel eenvoudig gezegd, de notie van "Fransman" verliest langzamerhand zijn betekenis vanwege de massale naturalisaties (ongeveer 200 duizend per jaar) en het bodemrecht (een automatisme wat betreft nationaliteit in het geval van geboorte op Frans grondgebied). Vroeger was de Republiek, die duidelijk het raciale element verwierp, er trots op dat alleen diegenen de Franse nationaliteit kregen die cultureel en qua taal onderdanig de integratie aanvaardden binnen de Franse gemeenschap. Maar dat is niet meer het geval. De nieuwe Fransen voelen zich niet Frans en herkennen zich niet in de Europese cultuur. Zij voelen zich altijd solidair met hun afkomst van origine.

De notie van "Franse nationalieit", beroofd van zijn etnisch-culturele grondslagen, feitelijk zelfs van republikeins kosmopolitisme, heeft niet meer veel te betekenen. Er zijn steeds meer allochtone migranten, juridisch gezien Fransman, die de befaamde nationale taal verkrachten, het nog slechter spreken dan de Franssprekende vreemdelingen uit zwart Afrika of uit Quebec. De notie zelf van 'Fransman" verliest langzamerhand zijn betekenis. Iedere definitie van nationaliteit die niet berust op een etnische basis, maar die strikt juridisch is, stuurt aan op zelfmoord zoals het Romeinse Rijk ooit ervaren heeft. Deze notie van "juridische nationaliteit", een erfenis van de Europese oorlogen van de 19e eeuw, zou niet meer in zwang mogen zijn in Europa. De notie "vreemdeling" moet dus eigenlijk herzien worden.

Contra-slogan: Er zijn tien maal zo veel niet-Europese allochtonen in Frankrijk dan in 1936, dat wil zeggen, vreemdelingen in etnische zin.

Cliché nr. 9:
"Er bestaat een islam, die vreedzaam, wereldlijk en gematigd is, en perfect in staat om te integreren binnen de normen en waarden van de Republiek (3)."

Diepgaande miskenning van de islam en de koran, alsmede historische onkunde liggen ten grondslag aan dit vooroordeel, waarvan de nietigheid is aangetoond in een vorig hoofdstuk. De islam is een blok. Iedere gematigde mohammedaan kan morgen een terrorist of een islamitische strijder worden, zoals men het ontzettend duidelijk heeft kunnen zien gedurende de oorlog in Algerije.

Contra-slogan: de islam is een oorlogszuchtige, intolerante en theocratische religie, in wezen onverenigbaar met alle politieke Europese waarden.

Cliché nr. 10:
“Het geweld op scholen is te wijten aan een slechte verstedelijkte omgeving, een gebrek aan middelen en aan armoede.”

De school van de 3e en de 4e Republiek (4) profiteerde voor minstens 80 procent van algemene middelen, wist uitstekend tot integratie te leiden en verzekerde zelfs voor de allerarmsten het bestijgen van de sociale ladder. Ook werden analfabetisme en onkunde uitgebannen, vanaf het begin van de 1e Republiek. Tegenwoordig wankelt het nationale onderwijs, aanzienlijke middelen ten spijt, op zijn basis en is de overdracht van kennis en sociale vaardigheden niet meer gegarandeerd in de helft van alle instituten, ten prooi aan anarchie en geweld.

Contra-slogan: "Het geweld op scholen kan verklaard worden met het pedagogische, antiautoritaire dogma, maar vooral door de massale aanwezigheid van Noord-Afrikanen, die zich voor het overgrote deel niet aanpassen."

Cliché nr. 11:
"Voor een neger (4) of een Noord-Afrikaan is het veel moeilijker om woningen of werk te vinden dan voor een Fransman van origine."

Dit cliché verwijst naar de legendarische 'discriminatie' waarvan de Afrikanen het slachtoffer zouden zijn. Allereerst is het waar dat sommige huisbazen ervoor terugschrikken om te verhuren aan immigranten. De reden is niet raciaal maar heeft te maken met problemen als burenruzies, die door deze bevolkingsgroepen veroorzaakt worden, evenals met vaak optredende betalingsproblemen.

De weigering om iemand voor werk aan te nemen heeft in de meeste gevallen te maken met een gebrek aan vakbekwaamheid bij de kandidaten. Calixte Beyala en zijn 'Collectief van Gelijkwaardigheden' (Collectif Egalites) - die niets gelijkwaardigs heeft aangezien hij ernaar streeft middels dwang raciale quota bij sollicitaties aan te leggen met name binnen de audiovisuele media - deze organisaties hebben zich nooit afgevraagd waarom er zo weinig negers bij de televisie werken. Discriminatie van de kant van de omroepen? Zeker niet. Heel eenvoudig, de kandidaten - het is eenvoudig, dus voor een intellectueel te moeilijk om te begrijpen - zijn niet op de hoogte. De extreemlinkse (6) organisatie "Droit au Logement" (recht op woning), beweert dat de meerderheid van de krakers en uit kraakpanden verdreven personen bestaat uit Afrikaanse en Noord-Afrikaanse gezinnen. Zij vergeet om nader aan te geven dat deze personen clandestiene illegalen zijn die zich opdringen, dat zij zelden verdreven zijn zoals de wet dat voorziet en dat zij in het algemeen van een nieuw onderkomen voorzien en geholpen worden. Deze gezinnen profiteren van het officiële medelijden en komen zelden terecht bij de daklozen zoals de Fransen van origine, in hun ellende waarmee de politiek en de media de spot drijven.

In werkelijkheid profiteren de allochtone bevolkingsgroepen van toegangsfaciliteiten tot sociale woningen, van sollicitatieprivileges (met name wat betreft jongerenbanen), van privileges voor hulp en meervoudige uitkeringen waarvan de oorspronkelijke Fransen en vreemdelingen van Europese origine zijn uitgesloten.

Contra-slogan: "Voor een neger of een Noord-Afrikaan is het makkelijker om toegang te hebben tot werk, onderdak en uitkeringen dan voor een armoedzaaier van Europese origine."

- - - - -

In Frankrijk is 8 procent van de volwassen bevolking afkomstig van buiten Europa en voor kinderen onder de 5 jaar is dat een percentage van 34 procent.

Dit stuk is vertaald door een bezoeker van Rechtsepolitiek.nl. Zie voor meer informatie: La Colonisation de l'Europe. Het boek staat daar in het Frans geheel online.

Voetnoten van de vertaler en aanvullende opmerkingen:

(1) rai: Arabische muziekstijl.

(2) "Black-Blanc-Beur": "Zwart-Wit-Arabisch". Soort van slogan, gebruikt door SOS Racisme, waarmee aangeduid wordt dat iedereen gelijk is.

(3) Met de "Republiek" wordt in feite bedoeld: Frankrijk.

(4) Het woord 'neger' heeft in Nederland inmiddels een beladen betekenis. Het is niet meer 'politiek correct' om het te gebruiken. Echter, om het onderscheid tussen Noord-Afrikanen (Maghrebiens) en overige Afrikanen (les Noirs) beter te kunnen aangeven, is consequent de letterlijke vertaling van het woord 'un Noir', zijnde 'neger' gebruikt.

(5) De 3e en 4e Republiek: Hiermee worden tijdvakken aangegeven, die voor een Fransman vanzelfsprekend associaties oproepen met bepaalde tijdsperiodes. Voor ons, Nederlanders, zijn het doorgaans onbekende begrippen. Net zoals bijvoorbeeld voor een Nederlander 'De Gouden Eeuw' een vanzelfsprekendheid is, zo is de 'zoveelste' Republiek dat voor een Fransman. 2e Republiek: 1848 - 1852; 3e Republiek: 1870 - 1914; 4e Republiek: 1945 - 1958

(6) extreemlinkse: letterlijk stond er: 'paratrotskistische'. Ook dit begrip is in Frankrijk veel bekender dan in Nederland. Veel Nederlanders zullen niet weten, wat ermee bedoeld wordt. Vandaar de vrijheid in de vertaling, om dit weer te geven met 'extreemlinks'. Frankrijk heeft een geschiedenis gekend van communistische partijen, heel anders dan wat zich op dat gebied in Nederland heeft afgespeeld.

‘Het probleem is de pure islam. Daarom is integratie onmogelijk.’ door Geert WILDERS

(GeertWilders.nl/Volkskrant.nl) Den Haag - ‘Het probleem is de pure islam. Daarom is integratie onmogelijk.’, aldus Geert Wilders in de Volkskrant over harde maatregelen tegen terrorisme.

Het meermaals met de dood bedreigde Tweede-Kamerlid Geert Wilders pleit voor een noodwet waardoor potentiële terroristen zonder vorm van proces langdurig vastgezet kunnen worden. Hij wil zo spoedig mogelijk premier Balkenende in de Kamer aan de tand voelen over de aanhouding van zeven terreurverdachten, afgelopen vrijdag.

Volgens Wilders is de kans groot dat de verdachten binnen de kortste keren weer op straat staan. De aanhoudingen noemt hij daarom ‘symptoombestrijding’ en ‘een nogal gênante vertoning’.

Wilders, die na bedreigingen al lange tijd beveiligd wordt, weet niet of hij tot de politici behoort voor wie, volgens het kabinet, een acute dreiging bestond. Wilders was de afgelopen dagen in Israël, waar hij zich oriënteerde op de aanpak van terrorisme in dat land.

Volgens Wilders doet Nederland er goed aan het Israëlische systeem van administratieve detentie over te nemen. Dat houdt in dat potentiële terroristen, louter op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, worden vastgezet. Eens per half jaar zou de Hoge Raad, als hoogste Nederlandse rechtscollege, moeten bekijken of de detentie verlengd mag worden. In Israël stemt het Hooggerechtshof in de meeste gevallen in met verlenging, waardoor mensen soms jaren gevangen zitten.

Wilders: ‘De Nederlandse wet voorziet niet in zo’n systeem. Maar het werkt, heb ik in Israël begrepen van militairen en anderen die het kunnen weten. Via een noodwet zouden we ook in ons land mensen kunnen gaan vasthouden tegen wie, op grond van de strafwet, onvoldoende bewijs bestaat. Samir A. is al twee keer op vrije voeten gesteld bij gebrek aan bewijs. Hij en zijn sympathisanten lachen zich een deuk, en kunnen doorgaan met het voorbereiden van misdrijven.’

Het onafhankelijke Kamerlid verwijt de ministers Donner van Justitie en Remkes van Binnenlandse Zaken naïviteit. ‘Donner houdt vol dat er slechts sprake is van een kleine groep die de islam misbruikt. Maar tegelijkertijd wordt toegegeven dat de Hofstad-groep groeit. De analyse van Donner klopt dus niet.’

Om buitenlandse beïnvloeding van moslims in Nederland tegen te gaan, pleit ex-VVD’er Wilders voor een totale immigratiestop. ‘Het probleem is de pure islam. Daarom is integratie onmogelijk'.’

Demografische dreiging voor Nederland ! door NOVOPRESS

(Novopress) - Hoewel politiek Nederland met oogkleppen blijft rondlopen en daarmee haar afstand tot de realiteit en de bevolking maar blijft vergroten, kunnen we toch enige hoop putten uit de diverse media die zich niet laat muilkorven. Van Volkskrant tot HP/De Tijd en Elsevier zien we uitingen die duidelijk maken dat de huidige maatschappelijke en demografische omstandigheden gaan leiden tot een grote dreiging voor maatschappelijke verhoudingen en demografische omstandigheden.

In Elsevier nr. 43, 29 oktober 2005, geeft een gesprek met de Israëlische veiligheidsdenker Dan Schueftan, over moslimterreur, de problematiek zeer juist weer. Wij laten Dan Schueftan voor U aan het woord:

"Ik zeg niet dat iedere Arabier een bedreiging is voor de democratie. Maar de vraag is wel of mensen die vanuit islamitische landen naar West-Europa komen, deze manier van leven accepteren. Zij willen profiteren van de West-Europese manier van leven, zonder ervoor te betalen en de waarden te delen die de welvaart mogelijk maken. Islamieten in Spanje duiden dat land reeds aan als 'Al Andaluz', het land waarop zij historische rechten claimen en dat zij willen heroveren. Op de lange duur is er voor West-Europa een enorm probleem."

"......En er is een demografische dreiging. Ik geloof niet dat de immigratie vanuit islamitische landen het resultaat is van een duistere samenzwering. Maar feitelijk vormt deze steeds grotere bevolkingsgroep een bedreiging. De ervaring leert dat Arabieren overgaan tot dominantie, zodra zij de macht hebben."

"......Er zijn in Nederland grote bevolkingsgroepen die zich laten inspireren door de landen van herkomst, waar miljoenen mensen het terrorisme bewonderen. De oude instrumenten, zoals het strafrecht, werken niet meer."

Voeg hierbij de uitspraken van diverse imams in Europa en daarbuiten en we zien buiten de demografische en maatschappelijke dreiging ook een politieke dreiging gaan ontstaan. Welke vlag zal er in de nabije toekomst over Europa gaan waaien ?Europa als 'Dar al-Islam' ?

Een zoekterm als 'Islamic Europe' in de diverse zoekmachines maakt ons niet vrolijker."Of course, such a transition from a Christian continent to an Islamic one in the near future is not a hypothesis. The Netherlands, one of the smaller European countries but with one of the largest Islamic communities in Europe has been predicted to have - in less than 30 years, majority Muslim population. One can fear the day when by majority votes the Dutch queen is forced to wear the Islamic hejab in her public appearances!!"

Deel van een artikel dat in tal van kranten en bladen in Islamitische landen is verschenen. Een bezem door de politiek is hard nodig, maar de stoffer en blik zoals we die tot op heden daadwerkelijk in de praktijk hebben gezien maakt de Nederlandse samenleving niet frisser. Er moet nog veel gebeuren.

donderdag, augustus 24, 2006

NATIONALE CRISIS deel I, ll en lll door drs. Alfred VIERLING, Marcel RÜTER en drs. Mart GIESSEN in Heemland '98/'99

Het tijdschrift Heemland biedt een partij-onafhankelijk forum voor allen die de nederlandse identiteit, solidariteit en autonomie willen behouden en ontwikkelen. Ook de lezer wordt uitgenodigd tot deelname aan dispuut en overleg. Voor die discussie stelt Heemland, als gespreksforum van nationaal-gezinden, ruimte in het tijdschrift ter beschikking.
In die zin heeft Heemland in de periode '98/'99 om bijdragen gevraagd tot bijdrage aan de discussie "Nationale crisis"; een discussie die bedoeld was om richting te geven aan een nieuwe politieke beweging in Nederland. Veel van de bemoeienissen, gevolgen en uitkomsten van deze discussie hebben we terug mogen zien in de latere Fortuynistische revolte.
Daar we nu in Nederland op politiek vlak weer op een herbezinningspunt staan, omdat een groot deel van de Fortuynistische beweging haar wortels niet meer trouw is, er een conservatieve stroming zoekende is en de nationaal-gezinde beweging opnieuw het wiel tracht uit te vinden, zijn de onderstaande artikelen ondanks een veranderde tijdsgeest nog steeds actueel en mogen zij hopelijk bijdragen aan hernieuwde discussies, initiatieven en gespreksrondes.
Een deel van die reeds gaande discussies, die divers van aard zijn, kunt U terugvinden op: Nieuwe Cultuur, Nieuwe Politiek, Nieuwe Synthese


NATIONALE CRISIS deel I door Alfred VIERLING

Het lange stilzwijgen verbroken

Nu de centrumstroming door de verkiezingen voor de gemeenteraden en de Tweede Kamer in 1998 door de Nederlandse kiezer op een enkele zetel na naar huis is gestuurd, is er in de pers wat meer aandacht voor onderwerpen die voordien taboe waren zoals de volgende. Aandacht voor de knellende werking van recente jurisprudentie op het gebied van discriminatiebestrijding (Rosier proefschrift 1997), waardoor zelfs een politieke groepering zich niet meer mag uitlaten over de inrichting van de samenleving, aldus M. Fennema, aangehaald door Blokker (1998). Ontsporing van Marokkaanse jongeren (rellen in Amsterdam). De verbinding van bevrijdingsbewegingen en dier onderdrukkers met de heroïnehandel middels Turkse huisvaders in Nederland (Bovenkerk en Yesilgöz 1998). De bedreiging die uitgaat van de demografische opbouw in de Europa omringende islamitische landen, maar ook in bijvoorbeeld Kosovo (Huntington 1997). Aandacht voor het fundamentalisme van Milli Görüs (Braam en Ülgez 1997). En een recent aan de Tweede Kamer toegezonden BVD-rapport, waarblijkens "moslimorganisaties een hekel hebben aan de westerse samenleving en integratie in de weg staan". Kenmerkend voor de gesignaleerde problematiek is de reactie van de voorzitter van moskeeën in Nederland op de BVD, volgens wie "de BVD de weigering om te assimileren verwart met de onwil om te integreren. Wij investeren juist veel in (islamitisch/ av) onderwijs."

Het verzuilingsmodel

Hier raken we de quintessens van het minderhedenvraagstuk in Nederland. Anders dan in het omringende buitenland heeft men hier gemeend het aloude verzuilingsmodel, waarvolgens onderscheiden volksdelen in ons land in het verleden als groep werden geëmancipeerd, thans toe te passen op onder andere moslims. Deze 'imperia in imperio' (rijkjes in het rijk) zijn een ontoelaatbare aanslag op een nationale identiteit, een saamhorigheidsgevoel, dat onontbeerlijk is voor het functioneren van een samenleving. Slechts de bezetting door een vreemde mogendheid en de naoorlogse secularisering heeft een nieuwe godsdienstoorlog in Nederland voorkomen, zodat we nu baarlijk kunnen lachen over de moeilijkheden terzake van een oecumenisch Oranjehuwelijk, een familie die onze bevolking nochtans een oecumene met de islam door de strot wil duwen.
De liberalen (vrijzinnig christenen !), de sociaal-democraten (ook al niet ontkerstend) en de christen-democraten denken de nationale identiteit voldoende te kunnen waarborgen door het begrip 'natie' meer op het vlak van democratische en burgerschapsrechten te funderen, dan op dat van etnische of culturele overerving, vergelijk Wallace, professor aan de London School of Economics in het NRC-artikel "Op zoek naar een nieuw nationaal besef" (1998).

Burgerrechten voor wie ?

In ons land nestelen zich bevrijdingsbewegingen en religieuze fundamentalisten, die tot consternatie van nationale overheden en zelfs van enige islamitische landen (zie het BVD-rapport) hier hun acties voorbereiden en hier met heroïnehandel wapentuig verdienen. Maar onze staatkundigen menen deze mensen voldoende met ons te kunnen laten vereenzelvigen door burgerschapsrechten ! Welke eigenlijk ? Voor wie eigenlijk ? Nationalisten mogen in Nederland niet vergaderen, noch hun gedachtengoed uiten op straffe van verbod en celstraf. Milli Görüs mag wel met 40.000 man een militante bijeenkomst houden in de Arena, de Koerden mogen hun schaduwparlement houden, en de Albanezen mogen hier tegen Servië protesteren en wie wat van hun geboorte-explosie zegt, is 'racist'. Volgens het PvdA-rapport "Wisselwerking. Een visie op Interculturaliteit", geschreven door Van Thijn en Patijn, kan men "actief stimuleren dat mensen elkaars verscheidenheid leren begrijpen, aanvaarden en waarderen". Let op: elkaar beter leren kennen betekent hier verplicht beter waarderen ! Om dat af te dwingen wordt 'de ander' middels etnisch voorrangsbeleid voorgetrokken op maatschappelijke posities, iedere autochtone criticus met antidiscriminatie-geboden de mond gesnoerd en kwantitatief 'überfremdet' door een aanhoudend open gulle ontvangst voor nieuwkomers, het ruimhartig asielbeleid.
Volgens Wallace is het 'reactionaire nationalisme' een revanchistische reactie op de globalisering, waarvan immers iedereen die niet over de grenzen handelt, slachtoffer wordt in een toenemende economische tweedeling. Deze verdedigers van een open globalisering, kapitalisten én socialisten, gaan hier samen en miskennen de mogelijkheid, dat sommige culturele normen en waarden niet samengaan, zie ook Van der Zwan "Heeft het socialisme nog toekomst" in S&D (1996). Zij voeden daarmede de tendens dat de mensheid zich niet langer gelukkig voelend in haar eigenheid - zoals die soms cultureel, soms staatkundig tot uitdrukking komt, vervalt tot grenzenloos materialisme, hedonisme en sportocratie (sport als kapstok voor identiteit) als uitvluchten uit een ernstige identificatiecrisis.

De nationale stroming

Als gevolg van de verkiezingsnederlaag is binnen de nationale stroming hier en daar het besef doorgedrongen, dat deze niet alleen verklaard kan worden door externe factoren als de mediale en strafrechterlijke tegenwerking. Onbekwaam partijbestuur, het veelvoud van nationaalgezinde partijen dat aan de kiezer is aangeboden, funest nu juist voor de beeldvorming van een nationale beweging ! , en het gebrek aan een duidelijk uitgedragen ideologie zijn er tevens debet aan; zie artikel 'Partijpolitiek' in dit blad. Als antwoord op de hedendaagse problematiek zijn er binnen de nationaal gezinde stroming wel enige ideologisch verschillende accenten te vinden.
Er is een libertaire inbreng, die vooral oog heeft voor de financiële lastendruk ten gevolge van de migratie, er is een law-and-order benadering, een volksnationalistische en tenslotte een staats­nationalistische benadering. Je zou haast denken dat Nederlanders niet te verenigen zijn in één partij. Wie echter de partijliteratuur naast elkaar legt, wordt juist bevangen door de welhaast volstrekte eensgezindheid aangaande te nemen politieke maatregelen. De concretisering van de diverse ideologieën levert bijkans geen problemen op om te komen tot een gemeenschappelijk program van, zeg, tien punten.

De verschillen benadrukt

Laat ik nu toch eens inzoemen op de ideologische verschillen. Ten eerste worden deze gevoed door grote misverstanden over en weer; blijkbaar werkt de partite verkokering verblindend uit.
Met het staatsnationalisme (Vierling 1985) wordt geenszins gedoeld op een Jacobijnse traditie, maar op een gaullistische benadering, stoelend op een 'contrat social': een sterk centralistisch moreel gezag, dat een unificerend cultuurbeleid uitdraagt, samenvallend met een sterke uitvoerende macht, die evenwel periodiek door referenda naar huis kan worden gestuurd. Hierbij kan men denken aan het Rassemblement pour la République (RPR) in Frankrijk, waarvan de woordvoerders Balladur en Pasqua onlangs met een zeer strikt toelatingsbeleid en uitsluiting van buitenlanders uit de sociale zekerheid (la préférence nationale) een vergaande handreiking hebben gedaan aan Le Pen van het Front National. Het gaullisme staat een streng enkelzinnig assimilatiebeleid voor, iedere legale inwoner van een land moet er in beginsel de staatsburger van worden, maar pas nadat hij zich totaal met de nationale cultuur en de staatsrechtelijke structuur identificeert. Er is geen ruimte voor multiculturaliteit of dubbele nationaliteit. Cultuur en staatsburgerschap kunnen evenwel door ieder individu ongeacht etnische afkomst worden gedragen. Er is geen gevaar voor etnische zuiveringen, maar de staat stelt wel enge grenzen aan de organisatietitel van zijn burgers. Kemalisten (Turkije) gaan zover, dat elke organisatie op grond van godsdienst, etniciteit of sociale klasse wordt verboden of althans ondergeschikt wordt gemaakt aan de staat. De 'Diyanet', het staatsinstituut voor religieuze zaken, beheerst met een enorm budget alle moskeeën !
Met het volksnationalisme wordt volgens het beginselprogramma van de Volksnationalisten Nederland gedoeld op een 'organische' volkssamenleving, gekenmerkt door beweerdelijk eeuwenlang collectief onderbewuste, genetisch verankerde reactiepatronen. Deze 'organische' samenleving blijkt een 'standenmaatschapppij' op te leveren, een meritocratie, waarvan de daadwerkelijke ordening (bij ontstentenis van marktmechanisme ?/av) weliswaar op het subsidiariteitsbeginsel dient te berusten, maar wel zeer statisch is. Hoe voltrekt zich een opwaartse mobiliteit in een 'gildenmaatschappij' ? Bovendien houdt het volksnationalisme vast aan het 'eeuwenlang collectief onderbewuste' en is dus in wezen conservatief. Als een bevolking "eeuwenlang" in de ban is van bijvoorbeeld een theocratie zoals in Tibet, dan moet ze dat dus maar blijven ?
De 'law-and-order'-benadering van de OSL-Stichtingen met Stavast-hoofdredacteur Ego gaat uit van de maakbaarheid van de samenleving door juridisch repressieve middelen. 'Multae leges, mali mores' zeiden de Romeinen al. Als je veel wetten nodig hebt, is het met de zeden blijkbaar slecht gesteld. Ook bij overige nationale kringen zien we een neiging tot geloof in de heilzaamheid van hogere straffen (doodstraf !), een juridische aanpak van verslavingsproblemen, een veelwettelijkheid zonder 'glue of the nation'.
Tenslotte zien we bij de Janmaat-CD deze tendens merkwaardig genoeg gepaard gaan met een economisch libertarisme, een 'survival of the fittest'-ideologie, die deze partij sterk heeft vervreemd van haar achterban in de oude stadswijken, die dan ook vaak SP is gaan stemmen.

Krachten bij het ontstaan van de Nederlandse samenleving

Bovenstaande ideologieën waren niet de bouwstenen tot de vorming van de Nederlandse samenleving; dat zijn socialisme en liberalisme evenmin. De ontstaansgeschiedenis ervan wordt juist bepaald door een strijd tegen een centralistisch staatsgezag te weten de Spaanse Overheid, tegen een staatsdoctrine te weten het katholieke staatsgeloof, tegen een repressief strafrechtelijk instituut (inquisitie) en tegen volkseigen tradities zoals van christenbekeerders tegen germaanse mythologie. Wat overblijft is misschien de zorg over de afdracht van te veel belastingcenten: de tiende penning is inmiddels de zeventig-percentsheffing geworden, met allicht 100 miljard gulden voor de multicul op jaarbasis. Men leze hierover vooral het boek van Ernest Zahn (1989). De Nederlandse samenleving berust op verzuiling, een godsdienstige, later ook politieke souvereiniteit in eigen kring, het eigen gelijk veiliggesteld en beschut tegen anderen. De enige te betalen prijs is die ander zijn eigen tent te gunnen. Interreligieus of intercultureel debat wordt zodoende ontgaan.
De Nederlandse samenleving werd niet gevormd uit een volk, een natie, en was nooit onderhorig aan een eigen 'Obrigkeit'. De overheid mocht slechts uitvoeren wat de stadsregenten en kooplieden, later de zuilbestuurders onderling overeenkwamen. Dit samenlevingsmodel werkt nu fataal uit, omdat de nieuwgekomen culturen de structuur ervan beleven als een interne zwakte van onze samenleving, die zich dan ook niet weert tegen vreemde invloeden.

Nieuwe politieke theorievorming ?

Het is duidelijk dat een nieuwe ideologische theorievorming nodig is met betrekking tot de nieuwe vraagstukken van onze tijd. Hoe om te gaan met een internationaal werkende maffia zoals de Turkse en de Russische ? Hoe ons te redden in een geglobaliseerde economie ? Men kan niet én tegen de euro zijn én tegelijkertijd tegen de globalisering zijn, want Europa heeft hiertegen de euro juist hard nodig. Hoe om te gaan met een jeugd, die 'rootless' is opgevoed en opgeleid zonder geschiedenis of talenkennis, maar wel drugs consumeert ? Hoe om te gaan met virtuele globale communicatie ? Hoe om te gaan met internationale grondstoffen en energiemarkten en milieuvernietiging ? Deze problemen kun je niet oplossen met een regionalisme dat alleen nog maar bestaat in de hoofden van bestuurlijke theoretici.

drs Alfred Vierling


Geraadpleegde en aangehaalde literatuur:

Th. Rosier "Vrijheid van Meningsuiting en Discriminatie in Nederland en Amerika" proefschrift (1997)
B. Blokker "Voor de rechter ermee" in NRC Handelsblad 4 april 1998
F. Bovenkerk en Y. Yesilgöz "De Maffia van Turkije" (1998)
S. Huntington "The Clash of Civilizations" (1997)
S. Braam en M. Ülgez "De Grijze Wolven, een zoektocht naar extreem rechts" (1997)
W. Wallace "Op zoek naar een nieuw nationaal besef" in NRC handelsblad 20 juni 1998
E. van Thijn en S. Patijn "Wisselwerking. Een visie op Interculturaliteit" (1998)
A. van der Zwan "Heeft het socialisme nog toekomst" in S&D mei 1996
A. van der Zwan "Verlicht nationalisme als werkelijke uitdaging voor paars" in S&D januari 1997
A. Vierling "Centrumdemocratisch Beleid ter Bescherming van het Nederlands Staatsburgerschap" (1985)
Beginselprogramma der Volksnationalisten Nederland, juli 1997
E. Zahn "Rebellen, Regenten en Reformatoren" (1989)


NATIONALE CRISIS deel II door Marcel RÜTER

De Nationale Crisis; een reactie

Het deed mij deugd weer eens een artikel (Heemland 11 (1998)) van iemand van de oude garde te mogen lezen, die daarbij ook nog eens een verrassende visie inzake de nationaal-gezinde beweging neerschreef. Drs Alfred Vierling weet mijns inziens een groot aantal juiste snaren te raken voor wat betreft de verkiezingsnederlagen en de verdeeldheid binnen de nationale stroming, en zou hiermee de juiste aanzet kunnen geven tot interne discussies over welke weg men zou moeten bewandelen binnen de nationale stroming en over de wijze waarop. Toch zou ik hierbij ook enige opmerkingen willen plaatsen betreffende Vierlings artikel, daar waar naar mijn bescheiden mening een toch niet geheel juist oordeel dan wel juiste conclusies worden getrokken.

De nationale identiteit in gevaar

Onder de kop 'Het verzuilingsmodel' schrijft Vierling inzake de emancipering van onder andere moslims dat "Deze 'imperia in imperio' (rijkjes in het rijk) zijn een ontoelaatbare aanslag op een nationale identiteit, een saamhorigheidsgevoel, dat onontbeerlijk is voor het functioneren van een samenleving". Als ik het goed begrijp, staat hiertegenover een assimilatie ofwel verregaande integratie van onder andere moslims; maar als toch iets een 'ontoelaatbare aanslag' (Vierling/Heemland 11) op de nationale identiteit betekent, dan is dat wel assimilatie ofwel verregaande integratie van onder andere moslims. Tenzij Vierling, evenals zijn even verder genoemde liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten, de nationale identiteit voldoende denkt te kunnen waarborgen door het begrip 'natie' meer op het vlak van democratische en burgerschapsrechten te funderen dan op dat van etnische of culturele overerving. Daar waar onder andere moslims gaan assimileren in onze samenleving, zal elke vorm van saamhorigheidsgevoel of gemeenschap verdwijnen, daar er alsdan geen sprake meer kan zijn van etnische of culturele overerving en hiermee elke vorm van cohesie binnen zo'n samenleving verder wegkwijnt. De verwijzing verderop in zijn artikel naar de RPR in Frankrijk staaft mijn visie in deze dat ook de RPR een streng assimilatiebeleid voorstaat. Op welke wijze mogen wij ons voorstellen dat "onder andere moslims" (Vierling/Heemland 11) zich totaal met de nationale cultuur en de staatsrechtelijke structuur identificeren. Sterker nog, volgens Vierling, kunnen "Cultuur en staatsburgerschap ... evenwel door ieder individu ongeacht etnische afkomst worden gedragen". Alle Goden nog aan toe !!! Zien we hier niet één van de tendensen en doelstellingen van de globalisering. Cultuur, ongeacht etnische afkomst, zien we hier niet de homogenisering van de wereld, waar geen plaats meer is voor culturele eigenheid. De stelling dat door een ieder 'ongeacht etnische afkomst' eenzelfde cultuur met inbegrip van staatsburgerschap kan worden gedragen, is een ontkenning van culturele en nationale verschillen. Deze universalisatie van de cultuur betekent verlies van eigenheid en zal leiden tot sterven van die cultuur. Een verwijzing naar opkomst en verval van het Romeinse rijk (zie bijvoorbeeld Mommsen "The history of Rome") is hier op zijn plaats, tenzij Vierling ook de cyclische benadering van de historie afwijst en zich openbaart als aanhanger van het moderne Vooruitgangsgeloof en een lineaire visie voorstaat. 'De nivellerende invloed van het westers-liberale moderniseringsproces tast ook het eigen karakter van de natuurlijke en gebouwde omgeving aan' (Couwenberg/Civis Mundi, 4-98).

Ook Vierling's onderdeel betreffende de ' krachten bij het ontstaan van de Nederlandse samenleving' (Vierling/Heemland 11), behoeft naar mijn mening enig tegengas. Hoewel juist is te stellen dat nationalisme evenmin als socialisme of liberalisme, de bouwstenen van de Nederlandse samenleving zouden zijn geweest, kunnen we wel degelijk stellen dat de oorsprong van de Nederlandse samenleving; 'ligt in de premoderne culturen, in de vroeg-Europese culturen' (Couwenberg /Civis Mundi,4-98), in het voorchristelijke Europa. En ondanks het feit dat deze periode - en latere perioden - ook vormen van multiculturaliteit kende, werd deze periode gekenmerkt door een ontwikkelingsgeschiedenis van stadstaten en rijken welke, 'hoewel multi-etnisch, toch wel degelijk etnisch-hiërachisch waren' (Friedman "Transnationalization, Socio-political Disorder and Ethnification as Expression of Declining Global Hegemony") en 'dat zich ook manifesteerde in een pluralisme van rechtsbronnen. Voor verschillende bevolkingsgroepen golden verschillende rechtsstelsels' (Couwenberg/Civis Mundi, 4-98). De ontwikkelingsgeschiedenis van de premoderne, vroeg-Europese, voorchristelijke culturen tot de vorming van de Nederlandse samenleving is een organische ontwikkeling geweest; via het vroegmoderne Europa, waar de eenheid van de staat belichaamd werd in de vorst en de heersende religie waarop ook de legitimiteit van de macht steunde, tot de intrede van de natie-staat in de politieke geschiedenis. De bouwstenen liggen in het geheel van deze ontwikkelingsgeschiedenis en zeker niet speciaal door een strijd 'tegen volkseigen tradities zoals van christenbekeerders tegen germaanse mythologie' (Vierling/Heemland 11, Nationale crisis (1)).

Naar een nieuwe politiek vanuit het gemeenschapsdenken

In de huidige tijd waarin we geconfronteerd worden met de globalisering, onderdeel van het 'Verlichtingsdenken' en gesteund door liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten, is er naar mijn visie maar één antwoord mogelijk: 'gemeenschap'. Gelijk aan de gemeenschap staat de culturele verworteling, geen wortels zonder land, geen cultuur zonder wortels. Hetgeen ook betekent dat de identiteitsbeleving voor elk volk, voor elke cultuur geldt. Ook voor de moslims.
Het mondiale spel van de Vooruitgang heeft geleid tot postmodernisme, politiek correct denken, cultuurrelativisme, ondermijning van traditionele vormen van culturele transmissie, decadentie, enzovoort. Onze opdracht is niet het spel met de ons voorgehouden kaarten mee te spelen, maar de opzet van een nieuw kaartspel, daar het oude ineengestort is. Het betekent dat elke vorm van nationaal denken, identiteitsbeleving, cultuurbehoud, nationalisme, natuurbehoud, milieubescherming, biodiversiteit en herstel van het leefmilieu begint bij het gemeenschapsdenken en het gemeenschapsleven gebaseerd op culturele verworteling.
Het is dan ook van hieruit waar de nieuwe politieke theorievorming begint, en sinds het neerschrijven van zijn artikel heeft Vierling inmiddels persoonlijk en actief mogen meemaken dat die nieuwe politieke theorievorming al reeds in beweging is.

Een nieuwe politieke theorievorming:

die niet pessimistisch mag zijn, geen psychologisch funeste gedachte dat we machteloos zouden zijn;
die de vrijheid van meningsuiting maximaal moet benutten, voor het doorbreken van de zwijgspiraal die doorlopend tegen ons ingezet wordt;
die de dingen bij hun naam noemt, zich niet laat leiden door de ideologie van politieke correctheid;
die zich inzet voor het herstel van de politieke cultuur, voor cultuurherstel in het bijzonder;
die zich inzet voor de verdediging van ons gemeenschapsleven;
waarin diegenen zich organiseren die deze gedachten delen.
Bewust ben ik hier niet in details getreden daar dit - zoals Vierling's artikel ook bedoeld moet zijn - de ruimte laat voor verdere discussie en tevens een intensivering van een nieuwe politieke theorievorming moet opleveren.

J.P.M.Rüter



Korte tussenbalans in de discussie

Nadrukkelijk hebben wij als redactie naar aanleiding van het uitdagende artikel van Vierling in de vorige Heemland de lezers opgeroepen mee te discussiëren, waarvan bovenstaande reactie van Rüter de eerste is. We hopen dat anderen ook hun inbreng gaan leveren. Op Vierling met zijn onverbloemde voorliefde voor staatsnationaal politiek-juridisch denken is mede op ons verzoek bovenstaand weerwoord van de redacteur van SOS (Studie, Opbouw en Strijd) verschenen. Rüter staat in de traditie van de conservatieve stroming die hecht aan een politiek geënt op de cultureel gevormde gemeenschap in een ontwikkelingsproces van eeuwen met inbegrip van de etnische bepaaldheid die daar deel vanuit maakt. Ondanks hun verschillende uitgangspunten maken beiden zich zorgen om onze toekomst en willen ze werken aan een nieuwe politieke theorie, waarbij Vierling vraagstukken aanreikt en Rüter voorwaarden stelt.
Duidelijk is dat om nader tot elkaar te komen ten aanzien van de doelstellingen van een nationaalgezinde beweging in Nederland grondig overleg vereist is. Van de zijde van de redactie beklemtonen wij dat voor een ernstig antwoord op de hedendaagse maatschappelijke problemen aan het adres van het politieke establishment eveneens een sociaal-economische visie zeer gewenst wordt.

De redactie Heemland

NATIONALE CRISIS deel III door drs. Mart GIESSEN

De Nationale Crisis; Beschouwing der Discussie

Zoals U bekend is, wil het tijdschrift Heemland een partij-onafhankelijk forum bieden voor allen die de nederlandse identiteit, solidariteit en autonomie willen behouden en ontwikkelen. Ook U als lezer wordt uitgenodigd tot deelname aan dispuut en overleg. Uw schriftelijke inbreng of reactie wordt op prijs gesteld. Voor discussie stelt Heemland, als gespreksforum van nationaal-gezinden, ruimte in het tijdschrift ter beschikking.
Met name vraagt de redactie om bijdragen van lezerszijde in de discussie "Nationale crisis"; een discussie die bedoeld is om richting te geven aan een nieuwe politieke beweging in Nederland.

Verschillen in politieke theorie

In deze discussie is het voortouw genomen door Alfred Vierling, die een sterke nadruk legt op een morele aansturing door de Staat of een cultureel-pedagogische autoriteit zoals bij voorbeeld de Académie Française dat doet in lijn met rechtse Franse politieke opvattingen omtrent verregaande culturele assimilatie van immigranten, waarbij hij etnische afkomst slechts van secundair belang acht of zelfs irrelevant. Hij stelt dat door zo'n rigoreus beleid van unificatie aan de overheersende cultuur vanzelf de Europese waarden en normen ingeprent worden zodat ze gelijkgezinde loyale staatsburgers met eenendezelfde cultuur worden.
Marcel Rüter, op zijn beurt, is bevreesd voor dit politieke denken met sturing van bovenaf en wijst erop dat zo'n assimilatiepolitiek leidt tot het verlies van de nationaal-culturele verscheidenheid der europese volkeren en van hun interne saamhorigheidsgevoel op grond van gemeenschappelijk 'organisch' gegroeid etnisch erfgoed. Zo'n besef van gemeenschap op grond van collectieve identiteit zou erdoor verdwijnen, en juist dat besef is essentieel voor het gestalte geven aan een nieuwe politieke beweging die zich wil weren tegen vervlakking, ontworteling en globalisering.

De Staat als ijkpunt is onbruikbaar

Beide auteurs hebben gemeen dat ze hun politiek filosofische verkenningen impliciet of expliciet in de Europese context plaatsen, beseffend dat de mogelijkheden van nationale staten tot het voeren van een volledig zelfstandige politiek door sterke onderlinge economische, militaire en technische afhankelijkheid beperkt geworden zijn. Vanwege deze Europese context is het beroep op én de afkeer van de zelfstandige staat, vooral de Nederlandse Staat, wellicht niet zo zinnig.
Van de concrete Nederlandse Staat valt weinig positiefs te verwachten, noch voor Vierling noch voor Rüter; deze is namelijk buitengewoon verzuild, partijdig, burocratisch, verdoezelend en hautain onvaderlandslievend en atlantisch op een anglo-americanofiele wijze. Maar zelfs de Franse Staat met z'n sterke jacobijnse, cultuur-centralistische traditie heeft niet kunnen voorkomen dat de massa der Noord-Afrikanen in de banlieue van Parijs en andere grote steden allerminst verfranst is en thans in een soort permanente schemeroorlog verkeert met het Franse gezag, niks geen assimilatie, (de toestanden zijn er ernstiger dan in Amsterdam). En van de (supra)statelijke Europese Unie kennen we voornamelijk verkwisting, corruptie en burocratie vanuit haar instellingen.
Om de politieke filosofie voor een nieuwe beweging dannog grotendeels te baseren op theorievorming vanuit een sterke Staat, is - als we dit al zouden willen - onrealistisch. Het zal contraproductief zijn omdat uitgerekend de Staat van een andere intrinsieke mentaliteit en taakopvatting vervuld moet worden, wil het volk, de burgerij weer enig vertrouwen in de overheid kunnen terugkrijgen. Slechts een krachtige politieke verzetsbeweging kan verandering brengen in het denken van de elite over de Staat en tenslotte in het functioneren van de Staat en de elite zelf.

Hoe het verzet te mobiliseren ?

Om veranderingen in het bestel te bereiken is langdurige actiebereidheid vanuit de bevolking nodig; op z'n minst is een permanente verzetshouding noodzakelijkheid tegenover de schijndemocratische dictatuur die ons dagelijks leven thans zozeer bepaalt, terwijl de burger er geen wezenlijke invloed op kan uitoefenen. Te denken valt aan vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid zoals weigeren om rekening te rijden, om huurverhogingen, gemeentelijke belastingverhogingen en dergelijke te betalen. Tot nu toe is zulk spontaan verzet evenwel gestrand op onvoldoende massaliteit en organisatiekracht en bovenal solidariteit. Elke groep staat er steeds weer alleen voor; echte volksgemeenschapszin, waar nationalisten het graag over hebben, is ver te zoeken, als het nog bestaat.
Bij oplopende conflicten en toenemend verzet is de gevestigde orde bovendien uitstekend in staat gebleken de zaak te sussen door de leiders op te nemen in het eigen establishment of te breken door de groep te isoleren, weg te honen of te verdelen.
Ook van onderop, vanuit het 'volk' is er vooralsnog geen perspectief op veranderingen die vanzelf kunnen leiden tot een nieuwe nationaalgezinde politieke beweging die korte metten kan maken met het jarenlang veronachtzamen van de gemeenschapsbelangen. Vierling heeft wellicht gelijk met zijn scepsis terzake.

Is er dan niets mogelijk om ons volk wakker te schudden, het zich bewust te laten worden van de crisissituatie waarin het verkeert, het te doen beseffen dat het nog immer zelf over eigen omstandigheden mag beschikken, eigenwaarde en identiteit mag hebben, eigen baas in eigen land mag zijn en geen willoze speelbal hoeft te zijn van transnationale en buitenlandse machten, het samen te binden in de strijd voor bepaalde gemeenschappelijke doelen en idealen ? Om zodoende een nationaalgezinde, solidairdere inrichting van de samenleving tot stand te brengen ?
Persoonlijk denk ik dat deze opwekking kans van slagen heeft omdat zelfs de nederlandse gemeenschap uiteindelijk niet ontdaan is van gevoel voor eigenheid en saamhorigheid mits ze daar maar op geschikte wijze op aangesproken wordt.

Geen politieke theorie is alleenzaligmakend

Natuurlijk is daartoe een passende politieke filosofie, ideologie of zo men wil theorie als referentiekader buitengewoon wenselijk; vanuit zo'n filosofie kan men zich goed weren tegenover geheide politieke tegenstanders door houvast aan de eigen beginselen en een bruikbaar begrippenapparaat. Telkens weer heb ik er in gesprekken Alfred Vierling op gewezen dat het etnisch-culturele 'volks'nationalisme dit biedt en dat hij de aanhangers ervan hun leer niet steeds maar moet ontzeggen; het kwalijkste is dat hij hun dan tegelijk hun verweer tegen de aanvallen van politieke tegenstanders zou ontnemen, en dat doet de politieke correctuur van overheid en justitie ook al, zodat hij die daarmee in de kaart speelt. Terecht merkt Rüter op dat met dat kaartspel niet meegespeeld moet worden.
Vierling heeft daarop in "Lessen van de Balkan" zijn uniculturele samenlevingsmodel bijgesteld vooral ook vanwege praktische problemen voor zijn cultuurpolitiek door de massaliteit en culturele vasthoudendheid van de immigrantenpopulaties die assimilatie verhinderen, en tot de balkanisering in onze steden langs culturele en materiële lijnen leiden. Tegelijk erkent hij dat het Christendom toch voor velen van ons verweven is met onze cultuur, en wijst juist daarom de kerkelijke leiders tevens op hun schatplichtigheid jegens ons volk.

Het door Vierling bekritiseerde moderne etnisch-culturele nationalisme lijkt mij eerder te typeren als een erfnationalisme dan als een strikt genetisch of organisch bepaald nationalisme, dus met inbegrip van zekere staatse, economische factoren die de horigheid en ten leste de wil van onderdanen kunnen wijzigen.
Deze laatste factoren kunnen ook leiden tot het verdwijnen van hele volken met hun cultuur. Als voorbeeld is het oude nederlandse cultuurgebied aanzienlijk ingekrompen door verfransing en verduitsing; een verblijf in het verduitste graafschap Bentheim van enige weken kan ontnuchterend werken. Men leze de literatuur over nationalisme, met name de studies van Anthony Smith.

Niet iedereen zal een bepaalde politieke leer volledig verstaan en onderschrijven, maar dat behoeft geen beletsel te zijn om toch deel te nemen aan ons nationale overleg om te komen tot een nieuwe politieke beweging die de nationale crisis beschrijft, die onze nederlandse erfgemeenschap bedreigt en splijt, en die oplossingsmogelijkheden in kaart brengt.

Het bereiken van overeenstemming binnen de politieke praktijk

Die crisis is zo ernstig van aard en omvang dat daarbij politiek-theoretische scherpslijperij uit den boze is. Maar het politiek-filosofische dispuut is wel degelijk nodig om tot zekere eenstemmigheid te komen ten aanzien van de doelstellingen, zodat misverstanden beperkt blijven en later niet tot grote geschillen zullen leiden. Het gaat uiteindelijk om de politieke praktijk. De verschijnselen moeten daartoe helder beschreven worden. Ik zal hierna een paar punten noemen die veel aandacht vragen, zonder volledig te willen zijn. Zulke punten zouden in een werkprogramma of manifest opgenomen kunnen worden.
Niet alleen de schadelijke gevolgen van de crisis dienen bestreden te worden maar vooral ook de oorzaken dienen aangepakt te worden. Het kan niet zo zijn dat verkeerde voldongen feiten, omdat ze nu eenmaal gepasseerd zijn - nu tot de status quo behoren - , blijvend aanvaard behoeven te worden. Gevolgen én oorzaken vragen correctie.

Lang niet iedereen lijdt onder alle crisisverschijnselen in dezelfde mate, maar bezien moet worden in hoeverre er een grootste gemene deler is bij oplossingen hiervoor. Problemem voor deelgroepen kunnen zo ernstig zijn dat verregaande wederkerige inleving en solidariteit vereist is; te denken valt aan de criminaliteitsexplosie voor de een en de woonlastensexplosie voor de ander. Het programmatisch aanbieden van aantrekkelijke algemene veranderingen die voordelig uitpakken voor gedupeerde lagen van de bevolking: het wederzijds solidariseren van hen, zal kunnen leiden tot steun aan onze beweging.

Enkele aandachtspunten bij een politiek manifest

De overheid zal zodanig geherstructureerd moeten worden dat zij geen willig werktuig meer is voor persoonlijk eigenbelang en partijdig zuilenbelang, veel doorzichtiger wordt voor democratische controle voor geïnteresseerde burgers (ook voor leken op financieel gebied) en dat zij geen beslissingen meer kan nemen die grote groepen van de volksgemeenschap direct of indirect aanzienlijke schade toebrengen.
Referenda of volksraadplegingen moeten besluiten van de representatieve democratie welke immers een particratie of oligarchie geworden is, kunnen corrigeren.
De rechterlijke macht dient gedepolitiseerd te worden en jurisprudentie ter bevestiging van politieke correctheid dient uitgebannen. Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht worden weer strikt gescheiden, waarbij de wetgever zich van zijn verantwoordelijkheid voor uitvoering en rechtspraak bewust moet zijn en daarvoor aansprakelijk gesteld moet kunnen worden bij deraillerende wet- en regelgeving.
De economische afhankelijkheid van de kapitalistische krachten zal door een nieuwe orde zodanig beheerbaar gemaakt moeten worden dat de gehele bevolking hierover door middel van politiek bestuur zeggenschap en mogelijkheden van bijsturing verkrijgt.
Samenwerking binnen Europa in economisch, militair en technisch opzicht zijn randvoorwaarden bij wat mogelijk is, zeker voor een klein land als Nederland. Deze context mag niet veronachtzaamd worden op straffe van het maken van plannen buiten de werkelijkheid om. Wederkerige actieve steun van gelijkgezinde bewegingen in de landen van Europa is hierbij onontbeerlijk.
Van de bovenstaande aandachtspunten ben ik mij bewust dat die slechts verwoord en uitgedragen kunnen worden door de nationaalgezinde beweging zelf, of dat nu gebeurt vanuit een persburoo of een politieke partij, of vanuit welk orgaan dan ook is minder belangrijk. Voortdurend nationaal overleg is hiervoor noodzakelijk; parlementair kan misschien middels een wervende politieke groepering het beleid in de gewenste richting omgebogen worden. Van de gevestigde politiek hoeft op voorhand bar weinig medewerking verwacht te worden.

Samengevat staan we voor de opgave om een verbindende politiek-filosofische leidraad te formuleren, een politieke strategie of werkwijze te volgen en een programma van noodzakelijke veranderingen op te stellen.

Mart Giesen
Heemland
Postbus 58
2740 AB Waddinxveen
Heemland

Nut en noodzaak van een Nederlandse identiteit door H.J. SCHOO op Waterland, mei 2006.

H.J. Schoo is politiek columnist van de Volkskrant. Dit stuk is een bewerking van een lunchlezing over (inter)nationale identiteit en buitenlands beleid die hij op 16 februari jl. hield op het Ministerie van Buitenlandse Zaken.


Domineesverlichting
Identiteit is maar een glibberig begrip. De onvermijdelijke Huizinga vond dat al. Met ‘geestesmerk’, het woord dat hij voor identiteit meende te hebben gemunt – Abraham Kuyper bleek hem te zijn voorgegaan –, wilde hij ook zeggen ‘dat de hoedanigheid van een volksaard ten slotte met geen woorden te beschrijven is, dat men het merk moet proeven op de tong’ (1). Je herkent het meteen als je er tegenaan loopt, maar om het te omschrijven, te preciseren, te meten is iets heel anders. Volksaard, geestesmerk, nationaal karakter, natiebesef, identiteit – allemaal verwante, elkaar overlappende, maar vage, enigszins duistere en omstreden begrippen. De moderne sociale wetenschap heeft het er dan ook niet erg op: te geesteswetenschappelijk. In 1960 prepareerden de Amsterdamse psychologen Duijker en Frijda een trend report over nationaal karakter, waarin ze het concept als onbruikbaar van de hand wezen (2). De betekenis die ‘identiteit’ – niet helemaal hetzelfde als nationaal karakter – nu meestal heeft: onveranderlijke kern, onvervreemdbaar wezen, is bovendien uit de nevelen van de Romantiek tot ons gekomen, samen met ‘essentie’ en ‘authenticiteit’. Onze domineesverlichting moest al weinig van die zweverige Romantiek hebben: te Duits en duister.

Die domineesverlichting hield zich in de tweede helft van de achttiende eeuw niettemin intensief met vaderland en natie bezig, zoals de Amsterdamse historicus Van Sas laat zien in zijn recente synthese De metamorfose van Nederland (3). In een jarenlang debat kruisten orangisten en patriotten de degens over het karakter van de Nederlandse natie: de aanhangers van het oude, stadhouderlijke regime en de voorstanders van een gemoderniseerde staat op basis van burgerlijke vrijheden en van volkssoevereiniteit. Wie de volkssoevereiniteit omhelst, ontkomt er niet aan vast te stellen wat dat volk nu eigenlijk is, wat eigen en vreemd is, waar het vandaan komt en waar het heen gaat. Dat debat en de daarmee verbonden vaderlandscultus politiseerden de natie en gaven haar een prominente plaats in het bewustzijn van de burgerij. Zoals Van Sas schrijft: ‘In het complex van bindingen en loyaliteiten, het coördinatenstelsel van elk individu, kreeg de natie in de tweede helft van de achttiende eeuw een steeds hogere waarde, hoger vooral dan vorst en religie.’ En dan stad of streek, die in het voorafgaande coördinatenstelsel nog hoog reikten. Een algemeen-Nederlands besef, op zich niet nieuw, werd door debat en cultus verbreed en verdiept.

Van Sas’ subtiele behandeling van het Verlichtingsnationalisme maakt duidelijk hoe dit debat uiteindelijk tot vergaande overeenstemming leidde over de grondslagen van de moderne Nederlandse natiestaat – waarbij de triomferende patriotten uiteindelijk ook hun gezworen vijanden, de orangisten, toelieten tot de nieuwe nationale gemeenschap die in die lange politieke strijd vorm kreeg. Het kosmopolitisme dat het Franse Verlichtingsdenken kenmerkte werd gematigd door de nationalisatie van universele beginselen als het streven naar kennis, deugd en geluk. Maar de gedachte dat burgerschap tevens wereldburgerschap inhoudt, bleef daarbij overeind. Via de tussenstations van Bataafse Opstand en Franse Tijd kreeg de nieuwe consensusopvatting over de eenheid van land en volk tenslotte in 1815 ook een passende staatkundige gestalte door de aanvaarding van de Grondwet van het Verenigd Koninkrijk. De gewestelijke autonomie, kenmerkend voor de oude Republiek, was al in de Franse tijd ingeperkt, de gelijkheid voor de wet van alle burgers was toen ook al afgekondigd, ook voor katholieken en protestantse dissenters. Zelfs de joden werden, ondanks ‘Bataafse mythe’ en aarzelingen bij de ‘echte’ Bataven, in het nationale plaatje ingepast, zoals het onlangs nog is genoemd (4). De beginselen van de moderne rechtsstaat maakten een inclusief burgerschap en natiebesef mogelijk, waarin religieuze of lokale loyaliteiten geen allesoverheersende rol meer speelden. Na een lange periode van politisering verwierf de natie zo eigenlijk al rond 1800 een onomstreden, bovenpartijdige status.

Volgens Van Sas is dit ongedeelde natiebesef, dat continuïteit zocht en vond bij Middeleeuwen en Gouden Eeuw, nooit meer echt geweken. Zelfs het jarenlange touwtrekken over de Nederlandse identiteit, waarmee de emancipatiestrijd van de gereformeerde en katholieke volksdelen gepaard ging, ondermijnde de eenheid niet. Terwijl de liberalen politiek-maatschappelijk domineerden en zich opwierpen als de hoeders bij uitstek van de rond 1800 gevestigde nationale consensus, deden de gereformeerden, in een geest die zich tegen de Franse Revolutie en de idee van de volkssoevereiniteit keerde, een poging de natie een calvinistische signatuur te geven. Uiteindelijk namen zij genoegen met het isolement van hun soevereiniteit in eigen kring. Ook rooms-katholiek Nederland voegde zich op den duur in een nationaal regime van relatieve autonomie voor de onderscheiden volksdelen.

Verzuiling en identiteit
Op grondslag van de Pacificatie van 1917 kreeg de autonomie van de volksdelen tot in het absurde organisatorisch gestalte in de zuilen. Volgens sommigen maakte de verzuiling en haar ‘morele federalisme’, zoals Gertrude Himmelfarb het in ander, Amerikaans, verband heeft genoemd, een einde aan de een eeuw oude consensus over de natie (5). Maar Van Sas ziet geen noemenswaardige tegenstelling tussen de verzuiling en de verdere ontwikkeling van de Nederlandse natiestaat en een vaderlandse identiteit. Verzuiling en acceptatie van de natiestaat zijn bij hem twee zijden van dezelfde medaille. Van Sas’ positie verschilt hierin vrij radicaal van die van E.H. Kossmann. Onze enige echte public historian achtte de verzuiling als verschijnsel nauwelijks van belang en vond bovendien dat nationale identiteit niet veel meer was dan een ‘enorme kwal op het strand’ waar je het beste met een boog omheen kon lopen.

Niettemin betekende de verzuiling een verzwakking van de gevestigde liberaal-nationale consensus. Op grondslag van een vanzelfsprekende nationale identiteit met universalistische inslag koesterden de volksdelen hun particularistische groepsidentiteiten en loyaliteiten, ieder met hun eigen vaderlandse geschiedenis. Toen Huizinga midden jaren dertig Nederland’s geestesmerk schreef, deed hij dat in feite als vertegenwoordiger van de eertijds dominante, de staat en de buitenlandse politiek bestierende, conservatief-liberale, vanzelfsprekend christelijke en – dat hoorde er onvermijdelijk ook bij – orangistische burgerij. Zijn vaderlandsliefde was bovenpolitiek, pretendeerde dat tenminste te zijn. In de hogere burgerij zag hij de ruggengraat van de natie en de drager bij uitstek van Nederlandse waarden als burgerlijkheid, gematigdheid en openheid. De evenredige vertegenwoordiging, die tegelijk met het algemeen mannenkiesrecht in 1917 was ingevoerd, moest het bij hem genadeloos ontgelden. Dat stelsel bevorderde in zijn ogen hokjesgeest en een kleinzielige partijdigheid, ongeschikt om een Nederlandse volkseenheid te schragen, noodzakelijk om de dreiging uit het Oosten het hoofd te bieden.

Huizinga’s smeekbede richtte weinig uit. Voor de Tweede Wereldoorlog kwam de door hem gepropageerde nationale eenheid niet tot stand – hoewel zij een eind weegs vorderde met de geleidelijke incorporatie van de SDAP in het bestel. Tijdens de Bezetting kwam het er ook niet van en al evenmin na afloop van die nationale beproeving. Althans niet meteen. Want al hamerden vernieuwers van diverse snit nog zo op de noodzaak van nationale vernieuwing en eenheid, de doorbraak kwam er niet. De soevereine volksdelen zetten zich schrap tegen het opgeven van hun geprononceerde groepsidentiteiten en restaureerden het zuilenbewind. Ter illustratie van de confessionele afwijzing van een nationale identiteit roept Couwenberg een uitspraak van de naoorlogse ARP-leider Bruins Slot in herinnering: ‘Wat ons als Nederlanders bindt, is zuiver negatief van aard, te weten de erkenning van elkaar, ieder in zijn bijzondere eigen aard, en het vinden van een vorm van samenleving die alle ruimte laat voor het beleven van die verscheidenheid en dus afziet van iedere poging haar onder één nationale noemer te brengen’(6).

Verzorgingsstaatpatriottisme
De hernieuwde zuilenheerschappij zou tot midden, eind jaren zestig duren. Het corporatistische bestel ontfermde zich over de wederopbouw en voltooide de emancipatie van de volksdelen. Die inspanningen en de welvaartsgroei mondden uit in een volkseenheid die de georganiseerde solidariteit van een juweel van een verzorgingsstaat mogelijk maakte. Eind goed, al goed? Kwam na het intermezzo van de verzuiling een naadloze nationale identiteit tot stand, een nieuw vaderlands gevoel op grondslag van de verdelende rechtvaardigheid van de verzorgingsstaat? Regelmatig is gewezen op de nationalistische inslag van het ‘verzorgingsstaatpatriottisme’ en het ‘verzorgingsstaatsocialisme’ à la Den Uyl, bijvoorbeeld door J. L. Heldring. Maar toen in de jaren zestig de scheidslijnen tussen de volksdelen eindelijk grotendeels wegvielen, brak ‘het nationale’, zoals Huizinga het had genoemd, weer niet onbelemmerd en onbekommerd door. Integendeel, ‘het postnationale’ drong zich krachtig naar de voorgrond. In sommige opzichten leidde de terugkeer van een universalistisch kosmopolitisme zelfs tot scherpere breuklijnen – tussen elite en volk – binnen de Nederlandse natie dan die welke tijdens de verzuiling de volksdelen gescheiden hadden gehouden.

Op termijn werd de Tweede Wereldoorlog alsnog het grote omslagpunt. Hans Blom, de directeur van het NIOD, heeft de roerige jaren zestig een verlate en verhevigde reactie op de oorlog genoemd (7). De ‘zestigers’ verbonden radicale consequenties aan het vermeende falen van hun ouders, de oorlogsgeneratie. Nationaal gevoel, de natiestaat met zijn potentieel voor nationalistische wanen en uitwassen en altijd op zijn minst onder de oppervlakte sluimerend racisme, zouden toen onbeheersbare gevaren hebben gegenereerd. De natiestaat sluit buiten, is exclusief, daarom is ieder nationaal sentiment of een krachtige nationale identiteit ten diepste verwerpelijk. Hans Righart, historicus en sixties-adept, was een exponent van deze al snel heersende richting. Enerzijds ontkende hij het bestaan van een nationale identiteit – daarvoor had de verzuiling te veel verdeeldheid gezaaid. Anderzijds zag hij haar als een gevaar en bovendien als overbodig (8). Internationalisme en een Europese identiteit wenkten. Na de neergang van de zuilen, waaraan we collectieve identiteiten hadden ontleend, kon Nederland probleemloos opgaan in een verenigd Europa, dat op haar beurt een volgzaam filiaal zou worden van de internationale gemeenschap.

Zo volgde op de relativering van de nationale identiteit door de verzuilde elites haar afwijzing door een nieuwe, postverzuilde elite. In deze wending is desondanks moeiteloos historische continuïteit te ontwaren. De Nederlandse identiteit combineert nationale eigenaardigheden met een gooi naar het wereldburgerschap, fuseert particularisme met universalisme, het nationale met het bovennationale. Misschien is deze dubbelzinnigheid wel haar ‘wezen’ – en gaat het mis als het evenwicht tussen beide bestanddelen, particularisme en universalisme, verstoord raakt en een van beide gaat overheersen, zoals na 1970 gebeurde. De progressieve elite van ‘zestigers’ die toen de dienst ging uitmaken in Nederland, politiseerde de natie in negatieve zin met haar kosmopolitische vlucht naar voren en afkeer van het klootjesvolk. Anders dan de nieuwe elite hechtte dat wel waarde aan het vaderland – als intussen vanzelfsprekende cultuurnatie en als verzorgingsstaat. De historicus Joh. S. Wijne noemde de verzorgingsstaat het vaderland van de gewone man.

Ook het elitaire postnationalisme bevatte opvallende nationalistische elementen, deels afkomstig uit de liberaal-nationale traditie: de hovaardige gidslandgedachte, tolerantie en openheid als bijzondere nationale deugden, Nederlands morele voortreffelijkheid, onbaatzuchtigheid en opofferingsgezindheid. Daarbij voegden zich naadloos de ‘verworvenheden’ van de jaren zestig. De voorbeeldige verzorgingsstaat, een libertijnse moraal die we een ‘achterlijke’, vaak bekrompen geoordeelde wereld als superieur voorhielden, het afzweren van ieder conservatisme, de spectaculaire neergang van het georganiseerde christendom, ‘narco-chauvinisme’, het kampioenschap ontwikkelingshulp. Nee, geen nationale sentimenten alstublieft, maar bij de aanblik van al dit tafelzilver zwol toch ook de postnationale borst van nationale trots. Het brengt het woord van Peter Sloterdijk in herinnering dat ‘het kosmopolitisme het provincialisme van de verwenden is’.

In deze context passen ook het cultuurrelativisme en multiculturalisme van de babyboomgeneratie in de omgang met immigranten. Wie een nationale identiteit verwerpt, is haast wel verplicht om nieuwkomers hun gang te laten gaan. Hier geen laïcité en républicanisme, om immigranten mee in te burgeren, geen dwingende taalpolitiek of kordate Amerikanisering via de arbeidsmarkt. Wel een goedertieren, ‘waardevrije’ verzorgingsstaat, tolerantie grenzend aan onverschilligheid, en ¬– oudergewoonte – soevereiniteit in eigen kring. Maar misschien was de verborgen agenda wel dat immigranten als vanzelf zouden vallen voor de onweerstaanbare verleiding van onze nationale voortreffelijkheden.

De terugkeer van het nationale
Het afwijzen van een geprononceerde, gearticuleerde nationale identiteit door de postverzuilde elite heeft in het nieuwe millennium tot een dubbele politieke crisis geleid, met ingrijpende consequenties voor het Nederlandse zelfbeeld en internationale imago. Eerst het failliet van het multiculturalisme en de opkomst van het populisme, vervolgens een luidkeels ‘nee’ tegen de Europese Grondwet. Met enige kwade wil kan aan beide échecs als derde déconfiture worden toegevoegd de teloorgang van de vrijgevochten Nederlandse Sixties. Onze maniakale antiburgerlijkheid heeft geleid tot wijdverbreide onmin – ook in het buitenland – over onze publieke slonzigheid en een gebrek aan ‘normen en waarden’. De eerste twee kwesties hebben gemeen dat de elite op weg naar haar postnationale bestemming het voetvolk verloor. Had de natiestaat voor de nieuwe postnationale elite geen speciale betekenis meer, geen positieve lading, voor de ‘gewone man’ is hij juist het gekoesterde vaderland, vooral als verzorgingsstaat, maar ook als vanzelfsprekende cultuurnatie. Wie dat bedreigt moet op afkeer en afwijzing rekenen. Politiseerde in de achttiende eeuw de elite het vaderland, dezer jaren wordt die rol vervuld door ‘het gemene volk’. De Opstand der Burgers van 2002 en het afwijzen van de Europese Grondwet in 2005 wezen de postnationale identiteitsconceptie scherp terug.

Populisme, antimulticulturalisme en het wegstemmen van de Europese Grondwet maken een renaissance van het nationale en een nieuwe verhouding tot Europa en de rest van de wereld noodzakelijk. Immigratie, voortgaande Europese integratie, internationalisering en globalisering leidden niet tot de geleidelijke ‘opheffing’ van Nederland, maar vragen veeleer om de terugkeer van het nationale. Ook het ‘elitaire’ immigratie- en integratiedebat à la Paul Scheffer en de broeierige contemplatie op literaire en historische canons maken dit punt. Internationalisering en mondialisering vereisen een nieuwe balans tussen nationaal burgerschap en wereldburgerschap in de nationale identiteit. Een vergelijkbare paradox signaleert Van Sas gedurende het vierde kwart van de achttiende eeuw, toen de universele ambities van de Franse Verlichting Nederland tot een nationale interpretatie en verwerking ervan brachten.

Het is nu niet anders. De vaderlandse identiteit kan niet definitief naar de schroothoop van de geschiedenis, maar vergt een nieuwe plaatsbepaling en inhoud: wie zijn we, waar gaan we naartoe, waaraan moeten nieuwkomers zich aanpassen, hoe moeten wij ons voegen in een dynamische internationale omgeving? Het zijn eigenlijk dezelfde vragen die aan de orde waren in de vaderlandscultus aan het einde van de achttiende eeuw. Men kan veel zeggen over die tijd, maar niet dat de toenmalige elite haar taak niet ernstig nam. Van intellectuele verwaarlozing van de natie, zoals de afgelopen decennia, was geen sprake. Het huidige debat moest conceptueel praktisch bij nul beginnen en schreeuwde om nieuwe begrippen en woorden, besmet als ‘volk’, ‘natie’ en ‘vaderland’ nu eenmaal zijn geraakt. Van toenadering van postnationalisten en neonationalisten, zoals toentertijd van patriotten en orangisten, is vooralsnog geen sprake. Overigens geldt zulks niet alleen voor het kleine Nederland: het grote Amerika heeft er evengoed last van, getuige bijvoorbeeld Samuel Huntingtons even monumentale als geprangde Who are we? (9).

Een werkhypothese over onszelf
Nationale identiteit zal door het lopende debat niet als bij toverslag een ondubbelzinnig begrip worden. Het blijft even glibberig en ongrijpbaar als het was, het bestaat wel en niet – zie Huizinga. Die vaststelling roept een nieuwe vraag op. Als nationale identiteit zo ongrijpbaar is, kneedbaar, omstreden, open voor discussie – waarom moeten we er dan zo nodig een hebben? Wat heb je eraan als het helemaal niet onveranderlijk en onvervreemdbaar is en zijn beloften dus niet waarmaakt? Misschien hebben de ontkenners dan toch gelijk: begin er niet aan, we kunnen prima zonder. Je hebt niets aan zo’n tijdelijk, krakkemikkig onderkomen.

Daartegenover staat dat (nationale) identiteit psychologische en sociale doelen dient. Het begrip is een nuttig cognitief schema, een manier om complexiteit te reduceren en greep op de sociale werkelijkheid te krijgen. Zonder zulke schemata is de (sociale) werkelijkheid een empirische rijstebrijberg: oeverloos, contourloos, ongestructureerd. Bovendien sluit het identiteitsbegrip aan bij alledaagse ervaringen. Het ‘verklaart’, zeer nadrukkelijk tussen aanhalingstekens, waarom wij, ondanks evidente onderlinge verschillen, verdacht veel op elkaar lijken. Zozeer zelfs dat we elkaar in den vreemde onmiddellijk als Nederlanders herkennen. Dat moet ergens door komen. De tegenkant is natuurlijk dat anderen ons ook meteen als Nederlanders herkennen. Identiteit markeert het verschil met de ander, zoals Carry van Bruggen schreef, collectief en individueel: ‘ik’ naast of tegenover de anderen; ‘wij’ naast ‘zij’. Zonder zulke begrenzingen is alles amorf.

Groepsidentiteit biedt ook een emotioneel tehuis, a sense of belonging. Dat benauwt vaak, maar helemaal zonder is ook weer erg schraal. Daarbij komt dat onze nationale identiteit – wat die ook moge inhouden – zo ongeveer de enige overgebleven collectieve identiteit is geworden. De andere verdwenen allemaal grotendeels met de ontzuiling. Verwant hieraan is de charme van historische continuïteit in het identiteitsbegrip, met alle psychologische voordelen van dien: het leven begint en eindigt niet met jou, of met ons. Je maakt deel uit van een groter geheel, een mars van lotgenoten en generaties. Verder is nationale identiteit pasmunt in het internationale verkeer, een handzaam label. Inderdaad: een merk, steunend op de beeldtaal van simpele, krachtige iconen. In het geval van Nederland: kaas, tulpen, molens, dijken, fietsen, bier, hasj, hoeren. Clichés die onze werkelijkheid meestal op genante wijze tekort doen, helaas. Maar wie er niet over beschikt, doet er een moord voor. De sociale waarneming gebruikt nu eenmaal simplistische representaties. Benauwend, maar onmisbaar. Zonder zulke symbolen ben je een nobody op het wereldtoneel, dat in toenemende mate een markt is, waar dan ook de wetten van de markt heersen.

Net als identiteiten zijn merken niet statisch: periodiek worden ze opgefrist, met nieuwe waarden geladen. Althans, tot op zekere hoogte. Wij construeren onze identiteit dan wel in een onderonsje zonder einde, maar we kunnen haar niet helemaal naar believen ‘projecteren’. Er zijn grenzen aan haar maakbaarheid. De Bataafse mythe hield stand totdat de moderne wetenschap haar ondermijnde. Het verzorgingsstaatpatriottisme stevent op haar uiterste houdbaarheidsdatum af. Maar ook anderen – de overgrote meerderheid van de wereldbevolking dus – gaan over ons zelfbeeld. Dat is daarom zowel een lamp als een spiegel, waarin ‘hun’ beeld van ‘ons’ wordt opgevangen – en opgenomen. ‘Wij’ zijn ook wat ‘zij’ in ons zien – en daar hebben we betrekkelijk weinig invloed op. Nationale identiteit is niet wat het pretendeert te zijn. Als zo’n wezen, essentie, harde kern, ‘merk’ echt bestond, dan zou het zich immers moeiteloos kenbaar maken en hoefde minister Verdonk niet bijna korzelig te zeggen dat we nu eindelijk eens moeten vaststellen wat onze identiteit is.

Identiteit is niet gegeven, maar een sociale, historisch bepaalde constructie, een werkhypothese over onszelf. Dat iets geconstrueerd is, mensenwerk, maakt het overigens niet gekunsteld – ook het sociale bestaat echt. Het houdt wel in dat we er steeds heftig over zullen discussiëren en strijden. Dat is ook wel gebleken. Identiteit is net als de geschiedenis zelf een discussie zonder einde, zoals de Utrechtse historicus Geyl zijn studieobject ooit typeerde. Onze achttiende-eeuwse voorzaten wisten dat al. Wij moesten er met vallen en opstaan weer achter komen.

H.J. Schoo

Noten
1. Huizinga, J., Nederland’s geestesmerk. Leiden, 1935.
2. Duijker, H.C.J. en N.H. Frijda, National character and national stereotypes: a trend report prepared for the international Union of scientific psychology. Amsterdam, 1960.
3. Van Sas, N.C.F., De metamorfose van Nederland – Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900. Amsterdam, 2004.
4. Woud, A. van der, De Bataafse hut. Denken over het oudste Nederland (1750-1850).
Amsterdam/Antwerpen, 1998; Stikkelorum, M., ‘De joodse gelijkberechtiging in de opkomende Nederlandse natiestaat: droom of werkelijkheid in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen’, De Achttiende Eeuw 37 (2005) 2.
5. Himmelfarb, G., One Nation, Two Cultures. New York, 2001.
6. Couwenberg, S.W., ‘Ons multiculturele enthousiasme’, de Volkskrant 31.2.02.
7. Blom, J.C.H., Burgerlijk en beheerst: Over Nederland in de twintigste eeuw. Amsterdam, 1996.
8. Righart, H., Het einde van Nederland? Utrecht, 1992.
9. Huntington, S., Who Are We? New York, 2004.

HET RECHTSE PRINCIPE door Karlheinz WEISSMANN in TeKoS nr. 113

In het jaar 1988, kort voor de ineenstorting van het Oostblok, verscheen in de Büchergilde Gutenberg het boek Lexikon linker Leitfiguren. Naast de personen, die men met zekerheid kon verwachten – van Bebel tot Schumacher – werd vooral de intellectuele omgeving – van Brecht tot Arnold Zweig – in het overzicht mee opgenomen, en royaal was men vooral tegenover de martelaars - zoals Jezus Christus en Che Guevara – terwijl men in de opsomming van de klassiekers – Engels en Marx – met veel schuchterheid te werk ging. Natuurlijk ontbraken in dit overzicht Ceaucescu, Enver Hoxha en Stalin, maar van Lenin, Mao en Castro kon men géén afstand doen. De keuze laat zich natuurlijk verklaren door de plaats van publicatie, een uitgeverij van de vakbond zelf, en de eerder pedagogische dan wetenschappelijke bedoeling van de uitgever.

Kan u zich een gelijkaardig project voorstellen voor de andere kant van het politieke spectrum ? Een Lexikon van rechtse figuren dat reikt van Antigone over Bismarck, en van De Gaulle tot kardinaal Ratzinger, de lunatic fringe van Benn over Eliot, de broers Jünger tot Botho Strauss registreert, Edgar Jung en Stauffenberg als bloedgetuigen vernoemt, dat zelfs doordringt tot Barrès, Nietzsche, Sorel en Spengler, misschien Joris van Severen mee in het rijtje opneemt, maar consequent de behandeling van Franco, Mussolini of Hitler uit de weg gaat ? Bijna onmogelijk. En een verklaring voor de leemte is niet de ontbrekende morele of intellectuele waardigheid. Beslissend is veel meer een proces waarbij rechts als denkbare geestelijke of politieke positie verdwijnt.

Dit verdwijnen is vooral het gevolg van een “linkse mystiek” (1), die in Frankrijk reeds voor de Eerste Wereldoorlog tot het ineenstorten van alle politieke partijen leidde, die tot dan als openlijk rechts golden en zich van dan af aan in het beste geval nog als “centrum”, als “radicaal” of als “socialisten” durfden te uiten. Maar is dit onzichtbaar worden van rechts als een uitdoven te begrijpen, als een eindoverwinning van “eeuwig links” ? De formule “eeuwig links” heeft Ernst Nolte gekozen om de eigenaardige stabiliteit van linkse doelstellingen te omschrijven, die vanaf de stakingen van de pyramide-arbeiders en de kritiek op de maatschappij door de profeten van de Oude Testament onverminderd bleven voortduren. En het ging er steeds om, sociale gelijkheid in te voeren, gekoppeld aan de stelling dat de wereld – de natuurlijke zowel als die die de mensen hebben gecreëerd – zich in deze stelling onbegrensd laat voltooien.

Ernst Nolte vermeed het, “eeuwig links” tegenover “eeuwig rechts” te plaatsen, “eeuwig rechts” als vertegenwoordiger van de heersende klasse. De samenstelling van rechts heeft zich in de loop van de tijden zeer sterk gewijzigd, en met haar de rechtse wereldbeschouwingen en haar programma’s. Deze heterogeniteit leverde haar de roep op de partij van de ongelijkheid en het blinde conservatisme te zijn. Maar een snelle, oppervlakkige benadering toont ons reeds dat rechts niet de ongelijkheid als dusdanig heeft verdedigd, en dat zij niet achter élke ordening staat.

Het afwijzen van de centrale inhoud van de linkse ideologie is voor rechts misschien vooral en vooreerst een stijlvraag (2). Men ervaart gelijkheid als gelijkvormigheid, als uniformiteit en als esthetisch storend. De waardering van de hoffelijkheid, genuanceerde signalen van “Ueberordnung” en “Unterordnung” is in zoverre typisch rechts. En de voorkeur voor het op zich geslotene tegenover het diffuse staat hier maar in schijn in tegenspraak mee, omdat geslotenheid een Gestalt garandeert, die de enkeling ergens een plaats geeft, en tot deel van een geheel maakt, dat meer is dan de som van de onderdelen. Voor rechts is hiërarchie iets mooi en bijna een liturgische uitdrukking. Uit deze waarneming komt een sympathie voort voor authentieke volksculturen. Rechts ziet in de cultuur steeds een geheel van afkomst, heimat en specifieke uitdrukkingswijzen, voor links is de cultuur patchwork, waarvan men de elementen naar eigen wil en omwille van het leuke van de bontheid lustig kan omwisselen.

Het beklemtonen van de verschillen loopt verder in de neiging tot het concrete en grondvest de vreemdheid van rechts tegenover systematische wereldduidingen. Haar basis wantrouwt ideologen en beroept zich op ervaring en gezond mensenverstand. Reeds in de agrarische contrarevolutie van de Vendée, in de afkeer van arbeiders-in-hun-hemdsmouwen van het communisme en in het wantrouwen van de kleine burgerman voor wereldverbeteraars allerhande bevindt zich een opvatting van de realiteit, die superieur is aan die van veel opgeleiden. De beïnvloedbaarheid en de irriteerbaarheid van intellectuelen verwekt in de hoofden van vele rechtsen antipathie op en doet als paradoxale neiging ontstaan, dat men zich als “anti-intellectueel” laat doorgaan, wat niets men verachting van de geest heeft te maken, maar alles met een scherp bewustzijn van de grenzen van de ratio. Van de “antifilosofen” van de 18e eeuw tot de “antisociologen” van de 20e eeuw werkte rechts aan een tegen-Aufklärung, die opheldering moest brengen in de problematische gevolgen van de Aufklärung – en vooral dan van haar nihilistische tendens.


Rechts is dus niet principieel theorie-vijandig, maar ze benut theorieën als hulpmiddelen, en ziet ze niet als geloofssurrogaat. Daarom ook trok ze zoveel begaafdheden aan, die met de discipline van huis uit meegenomen, vooral te maken had met de verscheidenheid van de levensvormen, naast de geschiedenis en de godsdienstwetenschappen, volks- en volkerenkunde, germanistiek en filologie. Men zou deze stelling eigenlijk evengoed voor de psychologie kunnen volhouden, voor zover ze haar vaststellingen doet buiten de school van Freud. Al deze wetenschappen hebben niet alleen hun aandacht voor de fenomenen gemeen, maar ook de antropologische interesse. En tot de Leitmotive van rechts behoort ongetwijfeld ook het zoeken naar een correct mensbeeld.

Gebruikelijk wordt het onderscheid tussen het linkse en rechtse mensbeeld teruggebracht op de tegenstelling tussen optimisme en pessimisme, en inderdaad heeft links steeds de stelling blijven verdedigen dat de mens naar zijn wezen “vrij, gelijk, goed en gelukkig” is (Rousseau) en zou leven. Waar de omstandigheden die niet toelieten, moesten ze maar worden aangepast. De voor de hand liggende plausibiliteit van dit programma verklaart veel van de aantrekkingskracht van links, en haar neiging om haar utopische kern als handelingsaanduiding aan te geven, verklaart veel van haar mislukken. Daarom is links niet alleen gangmaker van democratisering, maar ook van totalitaire systemen. Het jacobinisme net als het sovjetcommunisme en alle mogelijke staatssocialistische modellen van de derde wereld vonden en vinden hun rechtvaardiging in de opvoedingsdictaturen. Ze zouden de weg voorbereiden van het nabije “Rijk van de vrijheid” en het ontstaan van een “nieuwe klasse” (Milovan Djilas), van een almachtige nomenklatura, werd vaak hierop teruggebracht dat het ideaal wegens ongunstige omstandigheden nog niet kon worden gerealiseerd. Tot dit zich zou hebben voltrokken, moesten enkelen – net als de varkens in Orwells Animal Farm – gelijker zijn dan de anderen.

Links vertoont de neiging het paradijs op deze wereld te willen brengen, wat het moeilijk maakt haar leidende ideeën anders dan in theologische begrippen te beschrijven (3). Daartegenover erkent rechts de “val”, zelfs daar waar ze zich van het geloof heeft afgewend en accepteert ze de noodzaak om te leven onder de gegeven omstandigheden. In een bepaalde zin kan het juiste leven maar bestaan in het valse. Links wil de “vervreemding” – ook dat is een oorspronkelijk religieus begrip – helemaal opheffen, terwijl rechts onderzoekt hoe een zinvol leven ondanks vervreemding te organiseren valt. Vat men “identiteit” op als tegenbegrip voor vervreemding, dan ziet links daarin een finale toestand, een bevrijding. De enkeling doorziet de bindingen, de relaties en bevrijdt zich ervan of neemt ze – in overeenstemming met zijn eigen wil – op, daarentegen beschouwt rechts identiteit als overeenstemming met zichzelf, die bereikt wordt door erkenning van datgene wat er aanspraak op kan maken: een autoriteit, een institutie, of uiteindelijk zelfs een lot of beschikking.

In deze erkenning is een behoefte naar eenduidigheid merkbaar, dat het decisionisme van rechts evengoed helpt verklaren als zijn wantrouwen tegenover het discours. De pathos van de beslissing en de scepsis tegenover debatten, die de beslissing voorbereiden, maar niet vervangen, vinden hun basis in de ervaring dat Het Grote Palaver regelmatig macht en verantwoording omsluiert, verbergt of ontbindt. Het aanwenden van macht is echter net zo onvermijdelijk als de aanvaarding van verantwoordelijkheid. En legitiem geweld behoort tot de kenmerken van elke goede orde. Het gebruik ervan staat niet in tegenspraak met de vrijheid van het individu, voorwaarde is wel dat vrijheid in een morele samenhang wordt begrepen.


Dat rechts tegenover het linkse “vrijheid waarvan” het “vrijheid waartoe” opstelt, kan men terugbrengen op de zorg voor de denkbare en waarschijnlijke gevolgen van een verkeerd begrepen vrijheidsbegrip, maar ook op de mening dat het verlenen van onbeperkte vrijheid niet passend is voor de mens. Onmenselijkheid is vanuit rechts perspectief het ultieme resultaat van de linkse ideologie. Egalitarisme hoort thuis in het rijk van de leugens en verstoort diep in de mens vastgelegde behoeften: de behoefte zich te onderscheiden van de rest, alsook de behoefte een zaak met fatsoen te dienen. Men kan rechtsgelijkheid religieus, filosofisch of pragmatisch onderbouwen maar elke poging om deze gelijkheid uit te breiden tot buiten deze gebieden, wordt geconfronteerd met het feit dat mensen op het gebied van de beslissende kwaliteiten – intellectueel, creatief en moreel – niet gelijk zijn. Links heeft steeds weer geprobeerd dit door herverdeling, opvoeding en therapie tegemoet te treden, zonder dat men de resultaten overtuigend kan noemen. Integendeel, ze waren meestal vernietigend. Als mensen hun verscheidenheid moeten handhaven tegen een dogmatische opvatting van gelijkheid in, wordt de ontplooiing van hun geestelijke en scheppende capaciteiten verstoord en zal de twijfel groeien aan een voldoende klare bepaling van goed en kwaad. In zoverre rechts gelooft dat de mens het best gedijt als hij overeenkomstig zijn mogelijkheden wordt behandeld, en verder aanneemt dat de mens moreel kan handelen, is zijn antropologie in de consequenties eigenlijk optimistischer dan die van links.

Volledige gelijkheid is er slechts in de dood. Ook als egalitaire ideologieën de schijn hooghouden van vitaliteit, dan nog treedt vroeg of laat hun levensvijandig karakter naar voor. Weliswaar werden de successen van “nieuw-links” in de jaren zestig van de vorige eeuw begeleid en mogelijk gemaakt door de “seksuele revolutie”, maar het zag er alleen op het eerste gezicht uit als een ontketenen van dionysische energie. In de loop van de tijd werd de vreugdeloosheid van de liederlijkheid duidelijk, én de bedenkelijke gevolgen van de vrouwenemancipatie, het schandaal van de massale abortussen, evengoed als de aporiën van de voortplantingstechnologie of de gevolgen van de enorme geboortedaling. Nog helemaal niet te overzien is wat de bevoordeling van de homoseksualiteit zal betekenen. Begeleid door de deconstructie van de geslachtelijkheid zal de antropologie van links hiermee haar laatste doel bereiken : de opheffing van elke antropologie in volkomen maakbaarheid van de mens, en dit verpakt als autonomie van de mens.

In de kern is links levensvijandig en het leven zelf is hét “conservatieve begrip in de hoogste, religieuze zin” (4) – een irriterende vaststelling als men in het conservatisme vooral nostalgie bemerkt en het vasthouden aan het bestaande. Zonder twijfel bestaat bij rechts een Sehnsucht, een diep verlangen naar het Gouden Tijdperk, wordt de smart over het verlies van het vertrouwde dieper gevoeld en bestaat een bijzondere eerbied voor het oude. Maar het aantal echte Archaiker is steeds klein geweest en een “antihistorische” – Julius Evola – positie kan men bijna niet volhouden. Ook een eerste conservatieve reflectie leidde tot het inzicht in de bepalende kracht van de verandering. Maar in elk geval neemt de verandering het bestaande, het oude in zich op en vormt het om. De gehele romantische beweging was begeesterd door de idee van “organische ontwikkeling”, waar noch de metafoor van het vegetatieve groeiproces, noch het later zo invloedrijk geworden naturalisme op de voorgrond kwamen, die de theorie van Darwin op de menselijke maatschappij toepaste. “Het wezen van het organische” schrijft Adam Müller, “is dat het zich tot in het oneindige organiseert”. Dit betekent dat het organische de samenhang van verschillende en verscheidene elementen waarborgt, die – als vanzelf – tot een eenheid “georganiseerd” worden.

Wij zijn er aan gewoon geworden organisatie te begrijpen als een stap naar voor, terwijl het hier als omvattende, maar juist niet “mechanische” eenheid wordt begrepen. De voorliefde van conservatieve theoretici voor de makroanthropos, de grote mens, als zinnebeeld voor volk of staat of kerk vindt in deze ideeën over organisatie evengoed haar wortels als de menigte van alternatieve, regionalistische of natuurbeschermingsbewegingen, die “ecologie” tot hun oriënteringspunt maakten in tijden dat het begrip ecologie nog niet eens bestond. Ecologie als links progressieve opvatting zien, is alleen dan mogelijk als men het behoud van het leven met sentimentaliteit verwisselt, en men terugdeinst voor de belangrijke conclusies. Dat ecologie moeilijk tot zeer moeilijk samengaat met zelfontwikkeling, dat beschaving van de soorten moeilijk kan worden beperkt tot bedreigde planten en dieren, werd door conservatieven steeds weer naar voor gebracht. En hier past het de naam van Herbert Gruhl te vernoemen, maar ook die van Konrad Lorenz (5). Lorenz liet zich niet afschrikken en duidde de eigenlijke ondermijning van elke organisatie aan als “decadentie”. Onder decadentie verstond hij als bioloog het “verstoren van de totaliteit van het systeem” en op het menselijk vlak toegepast, zag hij vooral in de afbraak van de traditie een oorzaak van deze storing. Het is verhelderend dat Lorenz het uitdrukkelijk had over de gevoeligheid, de kwetsbaarheid van de cultuur, een uitgangspunt dat typisch is voor rechts, terwijl links cultuur ten gronde voor vanzelfsprekend houdt en denkt haar draagkracht ongestraft verder te kunnen uitproberen. Lorenz hield het decadentieproces echter niet voor onvermijdelijk. En rechts neigt er slechts uitzonderlijk naar om de idee van een involutie aan te houden, de idee dus van een onvermijdelijke neergang, hoe sceptisch hij voor de rest ook staat tegenover het begrip “vooruitgang”. Normaal gezien heeft men te maken met de idee van een wisselend spel van opgang en verval, van een alternerend proces, waarin decadentie en hergeboorte elkaar opvolgen

Ter rechterzijde bestaat dus niet alleen de sterke drang om de traditie te verdedigen, maar ook een bijzondere interesse voor “cadmeïsche velden” (6), dit betekent voor situaties waarin nieuwe levensvatbare toestanden worden gecreëerd door helden, wonderlijke wezens, historische persoonlijkheden. Het perfect samenvallen van hun persoon met hun tijd en hun buitengewone bekwaamheid respecteert men, verder gelooft men niet dat ze vervangen kunnen worden of met de gewoon geldende maatstaven kunnen worden gemeten. In deze eerbied voor de “vormende” daad ontmoet de anders voor rechts typische voorkeur voor het bestaande en zijn instituties haar grenzen. Er zijn namelijk omstandigheden die men niet meer kan behouden, en instellingen die wel nog bestaan, maar niet meer in staat blijken hun nuttige opdracht te vervullen. Het eerste criterium voor levensnut is het vermogen duurzaamheid te creëren. Rechts heeft in zijn lange ontwikkelingsgeschiedenis totaal verscheidene reuzen - de kerk, kroon, de standen, het volk – als garantie van duurzaamheid bestempeld en eeuwigheidsaanspraken ingefluisterd, maar heeft in de grond nooit vergeten dat deze uitwendige Gestalten eindig zijn, en dat onder bepaalde voorwaarden een “conservatieve revolutie” noodzakelijk was.

Door de band genomen is het aantal denkbare politieke stellingnamen klein, in elk geval als men zich beperkt tot de ideaaltypes en de talloze varianten, de combinatiemogelijkheden en de extreme vormen buiten beschouwing laat, die links als rechts de neiging vertonen om de kerninhoud van de stellingname die men de zijne noemt, op te lossen. Men kan dit aflezen in de nationalistische en militaristische elementen in het stalinisme, net als in de egalitaire en progressieve elementen van het fascisme en het nationaalsocialisme. In zoverre het echter gaat om de vermelde kerninhoud, zijn de omtrekken relatief gemakkelijk te trekken. Voor rechts wordt deze kerninhoud het duidelijkst vertegenwoordigd door de conservatieven, voor zover men het conservatisme opvat zoals het hierboven is afgebakend.

Dit voorbehoud is noodzakelijk, omdat conservatisme niet alleen bestaat als politieke of wereldbeschouwelijke stellingname maar ook als “instelling tot de dingen” (7). In deze zin heeft het conservatisme de laatste jaren een conjunctuur beleefd, die echter ook een van de oorzaken is van de krachteloosheid van rechts. Een rol daarin speelde zeker de spontane regeneratie, maar belangrijker is dat diegenen die eergisteren nog op de barricaden stonden en luidop het opbreken van de bestaande orde eisten, vandaag goedgekleed rondlopen en het genot als een levenswaarde inschatten. Links als establishment gebruikt natuurlijk de mogelijkheden die het bezit van macht verschaft en bouwt gedragingen op, die vooral de burgerlijk ingestelde mens geruststellen. Het conservatisme voorstellen als een natuurlijk, vanzelfsprekend fenomeen, als gevolg van menselijke rijpheid, spreekt veel mensen aan, maar in dit geval gaat het niet om een verworven inzicht maar om een pseudomorfose. Het conservatieve wordt misbruikt als decor, en men is heel ver verwijderd van de erkenning van haar leidende gedachten; Dat wordt zeer duidelijk als het gaat om de beoordeling van crisissituaties of voorstellen tot verbetering.

In een toespraak van de dichter Rudolf Borchardt in het begin van de jaren dertig klinkt het zo : “De ganse wereld wordt verscheurend, vechtend conservatief, uit zelfverdediging, uit noodzaak om het eigen erf te verdedigen, vanuit de plicht tot iets of iemand…. De door elkaar geschudde elementen … weer in de hand van het nationale continuüm opvangen, elk in een andere richting, wijzelf op de moeilijkste weg, de omverwerping van de revolutie, van de genegeerde en negerende negatie…’. De belofte is niet in vervulling gegaan, het proces van de culturele afbraak, die Borchardt als zo pijnlijk ervoer, was nog lang niet beëindigd. Eerst nu komt die ontwikkeling tot haar einde. Dat geeft een aanduiding van de afmetingen van het gevaar, maar opent ook mogelijkheden. Ter voorbereiding mag de “zelfverdediging” vanuit het inzicht in de toestand en de vele bedreigingen, bepaalde diensten leveren, maar belangrijker is de bereidheid de moeilijkste taak aan te vatten, die van de “omverwerping van de omverwerping”.



Vertaling : Peter LOGGHE
Tekst uit SEZESSION
SEZESSION
redaktion@sezession.de

Noten :

(1) ROHDEN, P. R., Demokratie und Partei, Wenen, 1932
(2) MOSEBACH, M., Häresie der Formlosigkeit. Die römische Liturgie und ihr Feind, Wenen, 2002
(3) OAKESHOTT, M., Rationalismus in der Politik, Neuwied, 1966
(4) MANN, T., Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918, laatste heruitgave Frankfurt a.M., 2002
(5) LORENZ, K., Die acht Todsünden der zivilisierten Menschheit, laatste heruitgave, München, 2003
(6) FAHRNER, R., Arndt. Geistiges und politisches Verhalten, Stuttgart, 1937
(7) QUABBE, G., Tar a ri. Variationen über ein conservatives Thema, Berlin, 1927